Dr. Aaron J. Kligerman

Vorige maand startten we een zoektocht naar de betekenis van Jesjoea’s laatste woorden in de Bijbel: “Ik ben de wortel en het nageslacht van David”. Daartoe onderzochten we een aantal Messiaanse profetieën in het O.T.. Deze maand zullen we zien welk beeld de profeten Amos en Micha schetsen van de grote Zoon van David (J.A.).

De profeet Amos

De profeet Amos werd geboren in het dorpje Tekoa, in het bergland van Judea, ongeveer 10 km. ten zuiden van Bethlehem. Hij was schapenfokker en behoorde niet tot de profetenklasse (7:14). Toch moeten we niet denken dat hij een am ha-arets, een ongeletterde, was. Het onderhavige Bijbelboek levert voldoende bewijs dat hij een ontwikkeld man was en toegerust voor het schrijven van dit literaire meesterwerk.

Amos profeteerde “in de dagen van Uzzia, de koning van Juda, en in de dagen van Jerobeam, de koning van Israël, twee jaar voor de aardbeving” (1:1). Het land was geruïneerd door welvaart. Rijk geworden door oorlogsbuit en handel, had het volk zich overgegeven aan luxe, met alle ondeugden van dien. Liefde voor de deugd en kennis van God waren verdwenen uit het land. Het was in een dergelijke toestand dat Amos geroepen werd te profeteren en zijn dienst was ongetwijfeld effectief. Amos had een strenge boodschap voor die plezierzoekende generatie.

“Dit zegt de Heere: Misdaad op misdaad heeft Juda begaan: ze hebben de wetten van de Heere verworpen en zich niet gehouden aan zijn geboden; de valse goden waar hun voorouders al achteraan liepen, hebben ook hen doen dwalen. Daarom zal vuur de burchten van Jeruzalem verteren” (2:4-5).

Redder van Israël en zegen voor de volkeren

Maar het boek Amos eindigt hoopvol: “Op die dag zal ik oprichten de vervallen hut van David. Zijn scheuren zal ik dichtmaken, en wat aan hem is afgebroken, zal ik oprichten, ik zal hem opbouwen als in de dagen van oude tijden af; zodat zij de rest van Edom in bezit zullen nemen, en alle heidenvolken waarover mijn Naam is uitgeroepen, spreekt de Heere, die dit doet” (Amos 9:11-12).

Niet alleen het koningschap van het huis David zal hersteld worden, ook de natuur zal een metamorfose ondergaan: “Zie, er komen dagen, spreekt de Heere, dat de ploeger de maaier zal ontmoeten en de druiventreder de zaaier, en dat de bergen zullen druipen van jonge wijn en al de heuvels doordrenkt zullen worden” (9:13).

Een dergelijke totale opleving van alle dingen kan alleen maar tot stand gebracht worden door de opgestane Messias! In Hem zullen Israël en de wereld hun uiteindelijke bestemming vinden.

Deze beloofde oprichting van de vervallen hut van David vond niet plaats bij de terugkeer uit de Babylonische ballingschap en Israël werd niet voor altijd in het land geplant (9:15).

Wél werd er bij de eerste komst van de Messias een begin gemaakt met de vervulling van de beloften in de laatste verzen van Amos: er werden niet-Joden toegevoegd aan de gemeente van de Messias, “al de heidenen over wie Mijn Naam is uitgeroepen” (Amos 9:12 en Hand. 15:17).

In de oudste rabbijnse bronnen vinden we een vergelijkbare uitleg van Amos 9:11-12. In Sanhedrin 96b wordt de Messias de zoon van de gevallene genoemd met een verwijzing naar de heroprichting van de vervallen hut van David. En in Beresjit Rabba 88 staat: “Wie had kunnen denken dat de vervallen hut van David door God weer opgericht wordt? En wie had verwacht dat de gehele wereld tot één bundel verenigd wordt?”

De profeet Micha

Micha was een tijdgenoot van Jesaja en Hosea. Onbevreesd stelt hij het morele verval openlijk aan de kaak en klaagt hij de politieke en geestelijke leiders aan:

“Hoort nu dit, hoofden van het huis van Jakob en leiders van het huis van Israël, die een afschuw hebben van recht en al wat recht is verdraaien. Hun hoofden spreken er recht voor geschenken, hun priesters onderwijzen voor loon, hun profeten plegen waarzeggerij voor geld.” (3:9-11)

Over zijn recht om als profeet op te treden laat hij geen twijfel bestaan: “Ik daarentegen ben vol van de kracht van de Geest van de Heere, van recht en heldenmoed, om Jakob zijn overtreding te verkondigen en Israël zijn zonde.” (3:8)

Micha’s brandende woorden tegen de machthebbers hadden hun uitwerking niet gemist en hadden koning Hizkia tot verootmoediging gebracht (Jer. 26:17-19).

Het bekendst van het Bijbelboek Micha zijn de prachtige toekomstvisioenen:

En het zal geschieden in het laatste der dagen: dan zal de berg van het huis van de Heere vaststaan als de hoogste berg. En vele natiën zullen optrekken en zeggen: Komt, laten wij opgaan naar de berg van de Heere, naar het huis van Jakobs God, opdat Hij ons zijn wegen leert en wij zijn paden bewandelen. En Hij zal rechtspreken over machtige natiën. Geen volk zal tegen een ander volk meer het zwaard opheffen, en zij zullen de oorlog niet meer leren. (4:1-3)

“Dit is een visioen”, zegt rabbijn S. Goldman [1], “niet van de nabije toekomst maar van het Messiaanse tijdperk.”

Naar deze gebeurtenis is heel de schepping onderweg, hoe ver zij ook lijkt en hoe voortdurend ook genegeerd in onze dagen. Ooit zullen de naties Gods weg aanvaarden.

De leraar tot gerechtigheid

Abrupt introduceert de profeet nu degene die dit langverwachte Messiaanse tijdperk zal doen aanbreken: de Messias, die geboren wordt in de stad van David: “En u, Bethlehem-Efratha, al bent u klein onder de duizenden van Juda, uit u zal mij voortkomen die een heerser zal zijn in Israël. Zijn oorsprongen zijn van oudsher, van eeuwige dagen af.” (5:1)

Het overblijfsel van Jakob zal te midden van vele volken zijn als regendruppels op het gewas. (Micha 5:6)Deze dienstknecht van de Heere heeft een tweevoudige invloedssfeer. Voor de naties is hij degene van wie de profeet Jesaja zegt dat de eilanden op zijn leer (torah) wachten en die een licht voor de naties zal zijn (42:4 en 6).

Voor Israël is hij degene van wie de profeet Joël zegt: “En u, zonen van Sion, juicht en verheugt u over de Heere, uw God; want Hij geeft u de leraar tot gerechtigheid. En hij stort regen op u neer, de vroege regen en de late regen".  (Joël 2:23)

Dan zal het overblijfsel van Jakob zijn te midden van vele volken als dauw van de Heere, als regendruppels op het gewas. (Micha 5:6)

En eenstemmig zullen ze Zijn genade bezingen: “Wie is een God als U, die de ongerechtigheid vergeeft, die voorbijgaat aan de overtreding van het overblijfsel van zijn eigendom? Hij zal niet voor eeuwig vasthouden aan zijn toorn, want Hij vindt vreugde in genade. Hij zal zich weer over ons ontfermen, Hij zal onze ongerechtigheden vertrappen, ja, U zult al hun zonden werpen in de diepten van de zee.[2] U zult de waarheid aan Jakob ten uitvoer brengen en Abraham de genade die U onze vaderen gezworen hebt vanaf de dagen van weleer.” [3] (Micha 7:18-20, vertaling Jewish Publication Society)

Dat zal onze Heer Jesjoea doen wanneer hij terugkeert om Davids troon op te eisen en te heersen over de gehele aarde. Wat een feest zal dat zijn!

 

Bron: Dr. Aaron Kligerman, Messianic Prophecy in the Old Testament.

Dit artikel is afkomstig uit het maandblad Hadderech van september 2021

[1] Solomon Goldman (1893 - 1953) was een Amerikaanse conservative rabbijn.

[2] Micha 7:19 wordt jaarlijks gelezen met Rosj Hasjana, als onderdeel van tasjlich, waarbij men naar stromend water gaan om symbolisch de zonden te werpen “in de diepten van de zee”.