ds. J. Rottenberg

Zowel in de christelijke kerk als in de synagoge worden de laatste weken van het jaar beschouwd als een tijd van lof en dank. De kerk denkt in deze weken vol aanbidding aan de hoogste openbaring van Gods ontferming. De synagoge, die nog niet in het Licht der wereld wandelt, denkt terug aan een wonderbaarlijke bevrijding, weliswaar van tijdelijke aard. Dit feest wordt in de Talmoed en door alle Joden Chanoeka genoemd.

Feest van de lichten

Flavius Josephus spreekt van het "feest van de lichten". De schrijver van de apocriefe Makkabeeën-boeken vertelt over "het feest van de vernieuwing van het altaar". Bij de evangelist Johannes heet het "het feest van de vernieuwing van de Tempel". Het is opvallend dat ook de Messias dit feest met zijn aanwezigheid vereerd en daarmee gewijd heeft (Joh. 10:22 e.v.).

Heidens vertier in Jeruzalem

Ongeveer 174 jaar voor Christus zat Antiochus op de troon van Syrië. De Grieken hadden hem de bijnaam Epifanes gegeven, de aanzienlijke. Maar volgens de toenmalige schrijvers was er geen naam minder toepasselijk dan deze. Hij gedroeg zich op een manier dat men zich afvroeg of hij wel normaal was. Geen wonder dat de Joden Epifanes veranderde in Epimanes, de woesteling of razende.

Nauwelijks had Antiochus de troon bestegen of hij verving de wetsgetrouwe hogepriester Onias III door de Grieksgezinde Jason. Tegen betaling van 150 talenten werd het Jason toegestaan om in Jeruzalem leer- en oefenscholen te stichten waar de Joodse jeugd opgevoed kon worden naar de Griekse gewoonten. Zo kwam in Jeruzalem een academie en een worstelschool, die door de kinderen van de vooraanstaande Joden bezocht werden. Zelfs priesters verwaarloosden hun tempeldienst om aan de heidense spelen en lichaamsoefeningen deel te nemen. 

In het jaar 172 werd Jason door de koning afgezet en vluchtte. Menelaüs, eveneens Grieksgezind, werd hogepriester in zijn plaats. Deze misbruikte zijn gezag dermate dat er een groot oproer ontstond, en de kreet "weg met de onderdrukker!" klonk door het hele land.

Het verbod op de Joodse godsdienst

Terwijl Antiochus oorlog voerde met Egypte drong een vals gerucht van zijn dood tot de Joden door. Daarop trok Jason met meer dan 1000 man naar Jeruzalem en versloeg Menelaüs en zijn aanhang. Toen Antiochus dit in Egypte hoorde beschouwde hij het als een algemene opstand tegen hem. In Jeruzalem aangekomen hoorde hij dat het volk bij het horen van het gerucht van zijn dood grote vreugde had bedreven. Voor straf belegerde hij de heilige stad en nam haar in. Met geweld drong hij de tempel binnen. Hij betrad het heilige der heiligen, liet op het brandofferaltaar een varken slachten en besprengde met het kookvocht de hele tempel. Daarna roofde hij alles wat heilig en kostbaar was.

Wetende dat de kracht van Israël in zijn God schuilt, zon Antiochus nu op middelen om haar eredienst systematisch uit te roeien. Daartoe zond hij de belastingontvanger Apollonius met 22.000 man naar Jeruzalem. Op zekere sabbat, toen het volk zijn godsdienstige plichten in de synagoge vervulde, gelastte Apollonius om alle mannen te doden en de vrouwen en kinderen gevangen te nemen en hen in slavernij weg te voeren. De heilige stad werd in brand gestoken en de muren verwoest. Heidense schildwachten moesten de Joden verhinderen de plek te naderen en te treuren over de ruïne van de stad en de tempel van hun voorvaderen. Maar nog was Israëls lijdensbeker niet vol. De volgende stap van de wrede tiran was dat hij het volk voor de keus stelde: óf de Griekse afgodendienst óf sterven.

Verschillende Joden vielen, uit angst, van hun God af. Maar zeer veel Joodse martelaren vullen deze droevige bladzijde van Israëls geschiedenis. Met vreugde onderging men het martelaarschap, gesterkt door de profetieën van al de profeten, in het bijzonder die van Daniël, die deze tijd had voorspeld maar ook had gesproken over de verlossing die Jehovah zijn volk zou bereiden.

Een moedig priestergezin

God had zijn volk niet vergeten. Zoals alle Jodenvervolgingen is ook deze in een feest geëindigd. Antiochus had gezanten door heel zijn rijk gestuurd met de opdracht om de volken te onderwijzen in de Griekse godsdienst met haar gebruiken en inzettingen. Zo kwamen ze ook in Modi'in, dichtbij Jeruzalem, waar de priester Mattathias en zijn vijf zoons woonden. Toen de afgevaardigde van de koning, Apelles, het volk verzameld had, ging hij naar Mattathias. Hij spiegelde hem voor hoe de koning hem tot vriend zou verheffen en zijn zoons met ereambten bekleden wanneer hij zich naar de wil van de koning zou voegen. Mattathias antwoordde hierop met luide stem: "Al zouden alle volken de koning gehoorzamen, ik en mijn huis zullen nooit de godsdienst van onze vaderen verlaten." Daarop vielen hij en zijn zoons de Syrische soldaten aan en versloegen hen. Hij vluchtte met zijn gezin naar het gebergte. Dit voorbeeld werd door velen gevolgd zodat de wildernis van Judea vol werd met vluchtelingen.

Mi Kamocha Ba'elim Jehovah. Wie is zoals U onder de goden, o Heere?

Na de dood van zijn vader nam Juda het bevel over van de troepen die zijn vader bewapend had. Allereerst maakte hij een vaandel waaronder men ten strijde zou trekken. De spreuk hierop was ontleend aan Exodus 15:11: "Mi Kamocha Ba'elim Jehovah. Wie is zoals U onder de goden, o Heere?" Van de beginletters MKBJ zou de naam Makkabeeën afgeleid zijn.

De tempeldienst hersteld

De tempeldienst hersteld

En de Heere beschaamde het geloof van zijn gunstgenoten niet en deed hen over het machtige Syrische rijk zegevieren. In het jaar 164 voor Christus trokken Juda en zijn manschappen naar Jeruzalem. In het eerste Makkabeeën-boek lezen we: "Toen ze zagen hoe het heiligdom verwoest was, het altaar ontheiligd, de poorten verbrand en de plaats rondom met gras begroeid was, bedreven ze grote rouw en riepen tot de hemel." Daarop koos Juda enkele priesters uit die het heiligdom reinigden, het heidense altaar omverwierpen en een nieuw altaar oprichtten. Toen alles klaar was werd de 25e dag van de Joodse maand Kislev uitgekozen om de tempel en het altaar opnieuw in te wijden, en de zeven lampen van de gouden kandelaar aan te steken. Er bestaat een rabbijnse overlevering dat een kruikje olie gevonden werd, voldoende voor één dag maar waarmee de lampen acht dagen brandden.

Waar of niet, besloten werd om voortaan jaarlijks, vanaf de 25e dag van de maand Kislev, acht dagen lang het feest van het nieuwe altaar met vreugde en dankzegging te vieren.

Licht is daarbij zo belangrijk dat rabbi Mozes ben Maimon zegt: "Wanneer iemand geen geld heeft, laat hij dan zijn kleren verkopen om olie en licht voor het feest te hebben."

Het licht van Chanoeka voor vandaag

Ds. J. Rottenberg

De geschiedenis van de Makkabeeën gaat niet over een oorlog tussen twee volken maar over de oorlog tussen de God van Israël en de afgoden. Het was een strijd tussen twee verschillende levensopvattingen. De Griek die zijn levensdoel zocht in genot, de Jood die het zocht in de gehoorzaamheid aan God. De Griek roemde in het heilige van schoonheid, de Jood in het schone van heiligheid. We kunnen de Makkabese helden niet meer vereren dan door de beginselen te handhaven die zij met lichaam en ziel verdedigden.

Naschrift: Na een anti-Duitse preek werd ds. Rottenberg op 19 januari 1942 gearresteerd. Hij zou bezwijken onder de hand

Bron: Israëls feesten, J. Rottenberg, Wageningen 1934.

Dit artikel is afkomstig uit het maandblad Hadderech van december 2021