Moshe I. Ben Meir

En Hij is een verzoening voor onze zonden en niet alleen voor de onze, maar ook voor die van de hele wereld (1Joh. 2:2).

In de slotliturgie van de Grote Verzoendag klinken de woorden: “Er is voor ons geen pleiter”. De toestand is dus moeilijk en tragisch.
De Almachtige is heilig en wij zijn van top tot teen zondig, zodat gemeenschap met de Eeuwige onmogelijk is. Wij hebben een pleiter nodig. Hoewel de Joden Abraham, Isaäk, Jakob, Mozes, David, Sara, Rebekka, Rachel, Lea en al de andere gestorvenen aanroepen, opdat zij bij het hemelse gericht voor hen opkomen, leeft er toch sterk het gevoel dat er geen echt doeltreffende voorspraak is.

Het Messiaanse Jodendom echter wijst deze stelling af.  Wij leven in het volle vertrouwen dat wij een echte voorspraak hebben en dat de toestand daarom zeer hoopvol is. In de brief aan de Hebreeën (7:25) lezen we: “Daarom kan Hij ook volkomen behouden wie door Hem tot God gaan, daar Hij altijd leeft om voor hen te pleiten”. In de brief aan de Romeinen (8:26,27) wordt een tweede pleiter vermeld: “Want wij weten niet wat wij bidden zullen naar behoren, maar de Geest zelf pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen. En Hij die de harten doorzoekt, weet de bedoeling des Geestes, dat Hij namelijk naar de wil van God voor heiligen pleit”. Wij hebben dus niet slechts één pleiter, maar twee: de Messias Jezus en de Heilige Geest.

Laten we God prijzen voor deze twee volkomen en machtige pleiters!

 

Wie was Moshe Ben Meir?

Moshe Immanuël Ben Meir werd in 1905, in de oude stad van Jeruzalem, geboren uit orthodox-Joodse ouders en kwam als jongeman tot het geloof in de Messias. Hij werkte als postbode in Haifa en startte tussen 1925 en 1929 de eerste autochtone Messiaans-Joodse gemeente in Israël. De gemeenteleden duidde hij aan als Jehoediem Mesjichim (Messiasbelijdende Joden), lang voordat men zich elders ter wereld zo ging noemen.
Ben Meir werkte ook mee aan de totstandkoming van de Hebrew Christian Fellowship of Palestine, in samenwerking met de International Hebrew Christian Alliance in Londen.

Het doel was een interkerkelijke gemeenschap te vormen die de Messiasbelijdende Joden in Palestina en Syrië zou verenigen, plaatselijke afdelingen zou oprichten en de niet-Joodse christenen een Joodse denkwijze en hun mede-Joden het evangelie zou brengen.
In 1933 werd de naam gewijzigd in “the Hebrew Christian Alliance of Palestine and the Near East”.

Moshe ben Meir, die zijn hele leven bleef vasthouden aan een traditioneel-Joodse leefwijze, ontwierp ook een Messiaanse liturgie voor de sjabbat en een Messiaans-Joodse haggada. 
Van zijn hand verscheen in 1957 een Hebreeuwse vertaling van het Johannes-evangelie.
Ook stelde hij een uiterst korte, zeven woorden tellende, geloofsbelijdenis op: “Ani ma-amin be-emoena sjlema be-jesjoea hammasjiach ha-adon”. In vertaling: “Ik geloof met een volmaakt geloof in Jesjoea, die de Messias is, en Heer”. Hij legt hierbij uit: 
“Deze geloofsbelijdenis is het rotsvaste fundament van Gods kerk en is afkomstig van St. Petrus, onder invloed van de Heilige Geest en is bekrachtigd door de Heer zelf. Lees maar Matth. 16:15-18. Het Hebreeuwse begrip dat door het woord Masjiach tot uitdrukking wordt gebracht, is de kern van elk behoudend geloof en van elke redding brengende waarheid. Dit woord omvat elk detail van het goddelijk verlossingsplan, elk feit en elke waarheid welke met het hart geloofd moet worden teneinde gered te worden.

Moshe ben Meir leerde, samen met Kofsmann, Haimoff, Poljak en Ostrovsky dat met de Joodse zeggenschap over Jeruzalem een einde was gekomen aan “de tijden der heidenen”. Dezen stimuleerden onder de Messiasbelijdende Joden in Israël na 1948 ook een sterke vaderlandsliefde en benadrukten dat Israëlische gelovigen in het leger moesten dienen als loyale staatsburgers en, wanneer ze daarvoor geschikt waren, zelfs officier moesten worden. Meer over het leven van Moshe ben Meir is te lezen in zijn autobiografie “from Jerusalem to Jerusalem” dat door de Netivya-gemeenschap van Joseph Shulam wordt uitgegeven.

Netivya

 

Dit artikel verscheen eerder in het maandblad Hadderech.