Dr. Pieter A. Siebesma

Volgens de overlevering vluchtten de Joodse christenen tijdens de belegering van Jeruzalem naar Pella, een Griekse stad ten oosten van de Jordaan. Niet alle Joodse christenen verlieten Jeruzalem. Tussen het jaar 70 en het jaar 132 moet er een bloeiende Joods-christelijke kerk in Jeruzalem zijn geweest. Hieronder wil ik nagaan wat bekend is van de geschiedenis van de Joodse christenen in het tijd tussen de twee opstanden tegen de Romeinen, tussen het jaar 70 en het jaar 132. Wat weten we over hen?

 

Joodse gelovigen: in Israël en Syrië een meerderheid, daarbuiten een minderheid

De positie van de Joodse christenen in het land van Israël en ook in Syrië was totaal anders dan die van de Joodse christenen in Egypte en in de andere delen van het Romeinse Rijk.
In het land van Israël vormden de Joden de meerderheid van de bevolking. Dat gold ook voor grote delen van wat toen de Romeinse provincie van Syrië was. Hier woonden zoveel Joden, dat in de rabbijnse geschriften men de oudtestamentische wetten die alleen in het land van Israël nageleefd mochten worden, ook voor het gebied van Syrië liet gelden.

Men sprak hier voornamelijk Aramees en mogelijk ook Hebreeuws. Voor de Joodse christenen was Aramees ook hun moedertaal en omdat zij in een Joodse omgeving leefden, was het haast vanzelfsprekend dat zij hun Joodse identiteit bewaarden en volgens de Joodse wetten en gebruiken leefden. Zij lieten hun zoons besnijden, aten volgens de Joodse spijswetten en vierden de Joodse feesten. Er zullen ongetwijfeld ook gelovigen uit de volkeren zijn geweest, maar dezen waren door taal en cultuur van hen gescheiden.

De situatie in de rest van het Romeinse Rijk was totaal anders. Hier was de voertaal Grieks, ook voor de Joden, en waren de christelijke gemeenten vanaf hun ontstaan gemengd. Uit Handelingen kunnen we opmaken, dat Paulus wel eerst naar de synagogen ging om daar het evangelie te prediken, maar dat relatief weinig Joden volgelingen van Jezus werden. Vooral proselieten en andere geïnteresseerden uit de volkeren werden tot Christus bekeerd. De Joodse christenen werden al vanaf het begin overvleugeld door de gelovigen uit de heidenen. Om die reden was het voor de Joodse leden veel moeilijker om hun Joodse identiteit te bewaren, omdat ze in een gemeente samenleefden met gelovigen uit de volkeren voor wie de Joodse gebruiken vreemd waren. De Joodse leden vormden binnen de gemeente immers een kleine minderheid, terwijl zij in het land van Israël en in Syrië de overgrote meerderheid  vormden.

De familieleden van Jezus

Vanuit de schriftelijke bronnen, zowel van christelijke als van Joodse zijde, hebben we meer informatie. De kerkvader Eusebius verhaalt in zijn kerkgeschiedenis over de familieleden van Jezus. Zo weten we dat Jakobus, de broer van Jezus, de eerste leider van de Joods christelijke kerk in Jeruzalem als martelaar is gestorven. Twee kleinzoons van Judas, een andere broer van Jezus ,werden door keizer Domitianus gearresteerd, omdat ze als afstammelingen van het koningshuis van David als politiek gevaarlijk werden gezien. Maar toen ze zeiden dat ze boeren waren, en getuigden dat het koningschap van Jezus een hemels koninkrijk was en geen aards koninkrijk en dat Jezus pas als koning zou terugkeren aan het eind van de tijden in heerlijkheid om de doden en de levenden te oordelen, werden ze vrijgelaten. We komen familieleden van Jezus niet alleen tegen als martelaars voor hun geloof maar ook als leiders van gemeenten en als zendelingen.

Veel rondtrekkende zendelingen uit de familie van Jezus kwamen uit Nazareth en Cochaba (waarschijnlijk het moderne Kaukab, zestien kilometer ten noorden van Nazareth). De gemeente van Jeruzalem werd geleid door familieleden van Jezus. Na de martelaarsdood van Jakobus, de broer van Jezus in 62 na Chr. werd hij door Simeon de zoon van Klopas (verg. Joh. 19 :25) en een neef van Jezus opgevolgd.  Ook Simeon is volgens de overlevering op 120 jarige leeftijd als martelaar voor zijn geloof gestorven. Na hem zouden, aldus Eusebius nog dertien bisschoppen in Jeruzalem zetelen, allen uit de besnedenen.

Met toestemming overgenomen uit Immanuel

Dit artikel is afkomstig uit het maandblad Hadderech van februari 2018

 

Vorig deel.

Volgend deel