Max Hart

Door de Tweede Wereldoorlog verloor Max Hart een groot deel van zijn familie, maar ontving hij het Evangelie. Tientallen jaren later ontkiemde het op het onderduikadres gestrooide zaad. Nu getuigt de joodse inwoner van Oldebroek in de sjoel van Elburg van de enige Naam die onder de hemel is gegeven tot zaligheid. „Alle mensen die interesse tonen, probeer ik het Evangelie uit te leggen.

''Voor de oorlog had Groningen een grote joodse buurt. Daar ben ik opgegroeid. We beseften goed dat we joden waren, maar in de synagoge kwamen we zelden. Alleen met Grote Verzoendag. Op vrijdagavond kregen we als kinderen gemalen kokosnoot met gemalen chocolade erdoor, en een zak met pinda’s. Dat was voor ons het hoogtepunt van sjabbat.

Op zaterdag speelden we net als de niet-joodse kinderen op straat. Het enige verschil was dat wij geen spek aten.

Omdat we in de joodse buurt woonden, had ik voornamelijk joodse vriendjes. Een bewuste keus was dat niet. Mijn ouders vonden het ook prima als ik naar een niet-joods jongetje ging. Van antisemitisme heb ik zelden iets gemerkt. Alleen aan het begin van de oorlog. Met leeftijdgenootjes ging ik naar de bioscoop. Daar stonden leden van de Landwacht. Een jongen van wie ik dacht dat het een vriendje was, zei: ‘Hij is een jood.’ Ik ben zo hard mogelijk weggerend, om uit handen van die mannen te blijven.
Omdat mijn vader een huidenzouterij had, lieten de Duitsers ons aanvankelijk met rust. Ze hadden belang bij die huiden, voor hun lederindustrie. In ’43 kwam er een ‘Verwalter’ voor de zaak, en kregen we bericht dat we ons moesten melden voor transport naar Duitsland. Mijn vader zag dat aankomen en had tijdig onderduikadressen geregeld. Voor elk gezinslid een ander adres.
Hoe heb ik dat ervaren? Ja... hoe beleef je als kind een oorlog? Ik kwam in Baflo, bij eenvoudige arbeidersmensen die zelf geen kinderen hadden. Het eerste eten dat ik er kreeg, was stamppot wortelen met in het midden een kuiltje vol vette jus. Daarin dreef een stukje spek. ‘Dat mag ik niet eten’, zei ik, maar die mensen hadden niks anders. In de schuur stond een groot varken, voor de slacht. Het hele jaar door aten ze varkensvlees. Al snel zette ik mijn bezwaren opzij. Als je honger hebt, kijk je niet zo nauw.
Voor de omgeving was ik een neefje. Ik speelde gewoon op straat en hielp mee met de oogst. De herinneringen aan het ouderlijk gezin werden steeds vager, de band met mijn onderduikouders sterker. Die man ging niet naar de kerk, zijn vrouw wel. Door orthodox joodse vriendjes wist ik al heel wat van het Oude Testament, zij las me ook voor uit het Nieuwe. Zo heeft ze de grond ontgonnen. God heeft het zaad erin geplant. Elke zondagmorgen hoor ik aan het begin van de dienst dat Hij nooit laat varen het werk dat Zijn hand begon. Daarvan ben ik het levend bewijs, al heeft het lang geduurd eer het zaad bij mij ging ontkiemen.

Om de een of andere reden ben ik van Baflo naar een gezin in Groningen gebracht. Daar weet ik weinig meer van. Heel veel heb ik verdrongen. Ik herinner me nog wel de ontmoeting met mijn vader na de bevrijding. Hij had al die tijd in Groningen ondergedoken gezeten. Ook de rest van het gezin was nog in leven. Veel andere familieleden niet meer; 68 stuks zijn in de oorlog omgekomen. Ooms en tantes, neven en nichten... Dan heb ik het nog niet over mijn joodse vriendjes.
Wij hadden de oorlog overleefd, maar wel een klap gehad. Ieder had zijn eigen ontwikkeling doorgemaakt, met elkaar hadden we weinig meer. Mijn moeder was verliefd geworden op een man die ondergedoken zat op hetzelfde adres. Mijn vader op een vrouw die híj aan de oorlog had overgehouden. Mijn moeder is met die man getrouwd, mijn vader ging samenwonen. Mijn zussen trokken bij mijn moeder in, ik leefde afwisselend bij mijn vader en mijn moeder. Bij beiden voelde ik me niet meer thuis. Uiteindelijk kwam ik bij een tante in Amsterdam terecht.
Korte tijd heb ik bij de Amsterdamse Huidenclub gewerkt, een groot huidenbedrijf in Amsterdam, maar dat beviel me niet. Als 18-jarige jongen ging ik varen. Na drie jaar hield ik ook de kustvaart voor gezien en ben ik gaan zwerven. Ik liftte heel Europa door en verdiende ter plekke de kost. In Zweden heb ik bij een circus gewerkt.
Als het winter werd, probeerde ik in Zürich te komen.
Daar kon je goed geld verdienen met sneeuw ruimen.
Rond 1955 ben ik teruggekeerd naar Amsterdam. Daar kon ik een baan krijgen bij een bedrijf dat behang maakte. Ik kwam weer in de kost bij mijn tante. Een verdieping lager woonde een mevrouw die kamers verhuurde. Via een van de huursters leerde ik mijn vrouw kennen. Ze was van christelijken huize, maar deed er niets meer aan.
We zijn getrouwd, van die behangfabriek stapte ik over naar de sleepvaart.
De woningnood was in die tijd enorm.
We hadden één kamer, een kast was onze keuken. We wilden graag kinderen, maar die konden we niet bergen. Een urgentieverklaring kregen we niet, omdat we geen kinderen hadden. Zo zat je in een rare cirkel. Daarom zijn we in 1963 geëmigreerd naar Californië, waar ik werk vond in een zuivelfabriek. In 1975 kwamen we terug.
Mijn vrouw had hartproblemen en heimwee, dat is een dodelijke combinatie. Drie jaar na onze terugkeer is ze geopereerd, daarna heeft ze nog negen jaar geleefd.
De eerste tijd woonden we in bij een broer van mijn vrouw. In dit huis. Na verloop van tijd konden we een zomerhuisje in Wezep huren. Daar hebben we gewoond tot ik een huis bij Zwolle kon kopen. In de Nederlandse zuivelindustrie wilden ze me niet hebben. Ik was te oud.
Uiteindelijk vond ik werk bij Agrico, in Wezep. Daar heb ik vijf jaar aardappels gesorteerd. Toen werd ik benaderd door Van Heel, een zuivelfabriek in Kampen. Of ik beschikbaar was voor de functie van centrifugist; ze hadden geen kennis meer in huis. Ik heb er gewerkt tot mijn pensionering, drie jaar na het overlijden van mijn vrouw.

Niet lang na de oorlog had ik al een Bijbel gekocht. Daar heb ik de jaren door veel in gelezen. De inhoud raakte me, maar ik kon er niet toe komen me aan God over te geven. Met die Bijbel in de hand kijk je naar de christenen. Dan denk je: Tja... gedragen die zich zo? Dan wil ik daar niet bij horen. Toch bleef vooral het Nieuwe Testament me bezighouden.
Al jong dacht ik na over onze verhouding tot God. Zowel joden als christenen geloven dat er een leven na dit leven is. Bij mij wilde het er niet in dat je door hard te werken bij de heilige God kunt komen. Als Hij werkelijk heilig is, schieten we altijd tekort. In het Nieuwe Testament vond ik de enige oplossing. Die heet – niet oneerbiedig bedoeld – Heere Jezus. Na het sterven van mijn eerste vrouw raakte ik daar steeds dieper van overtuigd.
De zwager en schoonzus bij wie we na onze emigratie hadden ingewoond, waren intussen gescheiden. Met mijn schoonzus kon ik heel goed overweg. In 1992 zijn we getrouwd. Inmiddels waren we in contact gekomen met de Christelijke gereformeerde kerk van Zwolle.
Daar ben ik catechisatie voor buitenkerkelijken gaan volgen, bij dominee J. Germs. De meesten deden nooit hun mond open, maar ik stelde de ene vraag na de andere. Alles wilde ik weten.
Op een nacht was mijn hele kamer fel verlicht. Ik hoorde een stem die tegen me zei: ‘Als je van Me houdt, laat je je dopen.’ Tot drie keer toe. Voor mij was het geen vraag van Wie die stem was. Ik wilde onmiddellijk gedoopt worden. Dominee Germs heeft me daarvan weerhouden. ‘Natuurlijk kan dat’, zei hij, ‘maar God heeft geen haast.
Hij kijkt naar je hart. Als jij van catechisatie af gaat, verliezen we een drijvende kracht.’ Samen hebben we ervoor gebeden. Toen heb ik besloten eerst de catechisatie af te maken. Kort voor ons trouwen ben ik gedoopt.
Ondanks mijn gevorderde leeftijd werd ik een paar jaar later tot ouderling verkozen. Dat ben ik gebleven tot in de Christelijke gereformeerde kerk van Zwolle de rel rond homoseksualiteit losbrak. Als ambtsdrager ben ik in dienst van de Heere God, niet van dominees. Als die menen dat ze datgene wat God een gruwel noemt goed moeten praten, houdt het voor mij op. In zulke voorgangers heb ik geen vertrouwen. Ik heb onmiddellijk mijn ambt neergelegd.

We behoren nu tot de Vrije evangelische gemeente Elburg. Af en toe hebben we een verhaaltjesverteller, dan kerken we elders. Een partijganger ben ik niet. Mijn enige leidraad is Gods Woord. Dat lees ik in de Engelse vertaling van David H. Stern: de Complete Jewish Bible. Ik kan alleen maar zeggen: koop hem!
Mensen zeggen vaak dat de Bijbel moeilijk is, maar als je de Auteur kent, is dat niet het geval. Hij vertelt je door Zijn Geest hoe het zit. De Bijbel is bovendien grotendeels geschreven door eenvoudige mensen voor eenvoudige mensen. Oké, de brieven van Paulus zijn niet allemaal even gemakkelijk, dat geef ik direct toe. Ik leid een Bijbelstudiegroep die is voortgekomen uit een Alpha-cursus. We hebben alle mogelijke boekjes behandeld, nu leek het me goed om aan vaste kost te beginnen. De groepsleden kozen zelf voor de brief van Paulus aan de Romeinen. Nou, dat is pittige kost voor mensen die net van de pap af zijn. Daar zit ik wel een beetje mee, maar ik vertrouw op de leiding van de Heilige Geest.
Over mijn joodse wortels denk ik eigenlijk nooit na. Ook niet als ik Paulus’ brief aan de Romeinen lees. Als ik die goed begrijp, maakt het voor God niet uit of je een christen uit de joden of uit de heidenen bent. Dat de joden na de uittocht uit Egypte 613 wetten kregen, inclusief de Tien Geboden, had te maken met hun situatie. Ze waren honderden jaren slaaf geweest en hadden geen manieren meer. Ze moesten heropgevoed worden. Vandaar die overvloed aan praktische wetten, zelfs over het begraven van hun poep. Vandaar ook de spijswetten. Noach mocht alles eten. Toen de apostelen in Jeruzalem bespraken hoe de tot geloof gekomen heidenen moesten leven, keerden ze tot de noachitische wet terug.
Als jood ben ik niet meer dan een ander, dat maakt het Oude Testament al duidelijk. Ruth zei tegen Naomi: ‘Uw God is mijn God.’
En in Spreuken 8 zegt de opperste Wijsheid – dat is Christus: ‘Mijn stem is tot de mensenkinderen.’ Ieder die een persoonlijk band met Hem heeft, is verkoren en heeft het eeuwige leven. Bij Johannes 3 vers 16 mag ik mijn eigen naam invullen. ‘Opdat Max Hart het eeuwige leven heeft.’ Het geloof is een zaak van uitverkiezing en vrucht van de Heilige Geest. Voor mij niet minder dan voor u.
Het enige voordeel van mijn joodse wortels is, dat ik makkelijker kan evangeliseren in de sjoel van Elburg. Om de veertien dagen ben ik daar op zaterdagmiddag. Ik kwam er voor het eerst door een uitje van de deelnemers aan het mannenontbijt van de Vrije evangelische gemeente. Met Wim van Norel zijn we naar Amsterdam geweest. Hij vertelde ons over het joodse leven daar.
Voor mij bood dat geen nieuws, want ik ken Amsterdam als mijn broekzak. Terug in Elburg brachten we een bezoek aan de voormalige synagoge en werd ons gevraagd donateur te worden. Een aantal mensen wilde er een museum van maken. In 2007 is het gebouw overgedragen aan de Stichting Synagoge Elburg. Sinds 2008 is het een museum waar bezoekers een beeld krijgen van de geschiedenis van Nederlandse joden in de provincie.
De belangstelling is boven verwachting. We hebben al een prijs voor het beste kleine museum van Nederland gekregen.
Ik ben een van de tachtig vrijwilligers en de enige suppoost van joodse afkomst. Tot mijn vaste uitrusting behoren een gebedsmantel en een kleine sjofar. Aan bezoekers die interesse tonen, probeer ik het Evangelie uit te leggen. Momenteel wordt in de sjoel werk van schilderes Jipke van Wijngaarden geëxposeerd. Op een van de schilderijen zie je twee mensen met een teken op hun voorhoofd: de Hebreeuwse letter taf. Mensen die ernaar kijken, vertel ik dat die vroeger de vorm van een kruis had. Nu je dat weet, moet je Ezechiël 9 eens opzoeken. Daar lees je over een met linnen beklede man die met een inktkoker door Jeruzalem trekt, om een teken op het voorhoofd te zetten van allen die zuchtten onder de gruwelen in de stad. Alleen zij blijven gespaard. Die mensen kregen de ouwe taf op hun voorhoofd: het kruis van Christus! In Hem alleen is redding.
Dat vertel ik ieder die het wil horen, doet er niet toe of het een koning is of een putjesschepper. Daarvoor ga ik naar de sjoel. Als ik dat niet meer mag vertellen, ben ik suppoost af.”

Tekst: Huib de Vries

Zie ook interview met Hadderech: Ze spreken over de beer maar vergeten hem te schieten