Joop Akker

In Nederland is er dit jaar al veel media-aandacht geweest voor het onderzoek naar de Messiaanse gemeenten en Messiasbelijdende Joden in Israël van David Serner en Alexander Goldberg. Een symposium dit najaar in Ede is in voorbereiding. We doken in het lijvige onderzoeksverslag (500 blz.) en noteerden een aantal opmerkelijke bevindingen.

Enkele cijfers

Van de 280 (huis)gemeenten die de onderzoekers konden identificeren zijn maar liefst 273 voorgangers geïnterviewd. De resultaten zijn vergeleken met de online-enquête die door 487 Israëlische Messiasbelijders werd ingevuld. In 80% van alle gemeenten wordt Russisch en Hebreeuws gesproken. Russisch om precies te zijn in 136, de helft van alle gemeenten, en Hebreeuws in 83 gemeenten (30%). Het Amhaars van de Ethiopische Joden is de voertaal in 30 gemeenten (11%), Engels in 16 gemeenten (6%), Spaans in 6 (2%) en Roemeens in 2 gemeenten (1%).

Overeenkomsten

Des te interessanter zijn de overeenkomsten tussen de gemeenten die Serner en Goldberg gevonden hebben. Deze gelden voor een overweldigende meerderheid van de gemeenten, maar in mindere mate voor de rooms-katholieke, de orthodoxe en internationale kerken in Israël.
De meeste gemeenten zijn een amuta, een bij de Israëlische overheid geregistreerde non-profitorganisatie.
De diensten volgen geen vaste liturgie, behalve af en toe het sjema en de zegen van Aäron. Ze beginnen doorgaans met een kort vrij gebed, een aantal aanbiddingsliederen, mededelingen en een collecte. In 20% van alle gemeenten wordt het wekelijkse Thoragedeelte gelezen. De kinderen en jongeren gaan vóór de preek naar hun eigen bijeenkomst.
Áls er joodse elementen aan de diensten zijn toegevoegd wijst dat meestal niet op een grotere betrokkenheid op de joodse traditie. De reden is vaak dat men als Joods herkenbaar wil zijn voor het Joodse deel van de Israëlische samenleving. In dat licht moet ook het toegenomen gebruik de laatste decennia van de tallit en de Thorarol tijdens de dienst gezien worden. Er wordt dan ook niet verwacht dat men de orthodox-joodse levenswijze volgt. Slechts 4 van de 273 gemeenten moedigen hun leden aan om volgens de halacha te leven. De joodse feesten worden wél vaak gevierd, evenals bar- en bat mitsva’s. Voor Kerstmis, het christelijke Pasen en Pinksteren is weinig aandacht, afgezien van de eerder genoemde kerken.
Men identificeert zich doorgaans niet met een buitenlands kerkgenootschap. Niet meer dan 20 gemeenten noemen zich pinkstergemeente, baptist of ‘reformed’ (hervormd/gereformeerd). Geëvangeliseerd wordt in principe via vriendschappen, in de eigen omgeving en op het werk.
De dienstplicht vervullen in het Israëlische leger wordt beschouwd als een verplichting voor iedere gelovige. Trouw betuigen aan de staat en het dragen van wapens zijn de norm, maar de individuele gelovige is vrij om zijn of haar eigen keuze te maken.
De Joodse identiteit komt vaak ook tot uiting in het taalgebruik: kehila in plaats van ‘kerk’, Messiaans in plaats van christelijk en Jesjoea in plaats van Jezus.
Opvallend is ook het grote aantal gemeenten dat financiële ondersteuning vanuit het buitenland krijgt: bijna twee derde van de 140 gemeenten die de vraag hierover beantwoord hebben.

Andere gemeenschappelijke geloofspunten

Slechts enkele gemeenten zijn in het bezit van een op schrift gestelde geloofsbelijdenis en nog minder gemeenten gebruiken die bij het aannemen van nieuwe leden of het onderrichten van nieuwe gelovigen.
Vrijwel alle voorgangers (98%) beschouwen Jesjoea als zowel God als mens. De voorgangers van de Engelssprekende gemeenten wijken het meest af. Een op de zeven noemt Hem liever ‘goddelijk en mens’ of laat het open.
Verreweg de meeste voorgangers gaan uit van de beschikbaarheid voor de hedendaagse gelovige van de gaven van de Geest uit 1 Cor. 12, zoals het spreken in vreemde talen, ziekengenezing door handoplegging en profeteren. Dat betekent niet dat de Geestesgaven in iedere gemeente en bij elk gemeentelid een even grote rol speelt.
Zonder uitzondering zien de gemeenten de staat Israël als de - nog onvolledige - vervulling van de profetische beloften over het herstel van het Joodse volk, fysiek en geestelijk.

Evangelisch of fundamentalistisch?

De theologische oriëntatie van de meeste Israëlische gemeenten is allereerst protestants en vervolgens evangelisch, ook wanneer het wekelijkse Thoragedeelte behandeld wordt of andere traditioneel joodse elementen aanwezig zijn.
Serner en Goldberg constateren dat de meeste Israëlische gemeenten alle evangelische kenmerken bezitten, behalve de visie op evangelisatie. Dat betekent: een orthodoxe christologie, met nadruk op het verzoenend werk en de lijfelijke opstanding van de Messias; het geloof dat redding het gevolg is van Gods genade door de Messias en niet van eigen werken; de erkenning van het gezag en de inspiratie van de Schrift, waarbij gewoonlijk uitgegaan wordt van de onfeilbaarheid van de oorspronkelijke handschriften; vandaar dat de preken en het onderricht gebaseerd zijn op de Bijbel; de nadruk op een bekeringservaring, meestal aangeduid als ‘wedergeboorte’.
Bij een aantal, meer fundamentalistische, gemeenten wordt het evangelielicht getemperd door het benadrukken van zaken die de kern van het Evangelie niet raken. Zij hebben de neiging niet-essentiële leerstellingen op de voorgrond te plaatsen en veel energie te steken in het zoeken naar ketterijen bij andere gemeenten en zich terug te trekken binnen de eigen grenzen. Dit gaat niet zelden hand in hand met de verwerping van niet-christelijke cultuuruitingen zoals psychologie en filosofie.

De voorgangers

80% van alle gemeenten wordt geleid door immigranten en niet door in Israël geboren sabra’s. Bij de Amhaars- en Spaanssprekende gemeenten is dat zelfs vrijwel overal het geval. Van de Hebreeuwssprekende gemeenten wordt iets meer dan de helft geleid door een geboren Israëli en één door iemand van Arabische afkomst. De voorgangers van de Hebreeuws sprekende gemeenten zijn het best opgeleid, 62% van hen heeft Bijbelschool of hoger. Het minst geschoold zijn de voorgangers van de Russischsprekende gemeenten. Slechts een derde van hen heeft een theologische opleiding genoten.

Tegenwerking

De vraag naar de ervaring met intimidatie en tegenstand die de gemeenten mogelijk ondervonden hebben, werd door vier op de vijf voorgangers beantwoord. Omdat de antwoorden de afgelopen 20 jaar bestrijken is het lastig een indruk te krijgen van de situatie op dit moment. Daarom alleen enkele hoofdlijnen: Het goede nieuws is dat 60% van alle gemeenten de afgelopen 20 jaar geen tegenwerking van betekenis heeft ondervonden en dat fysieke aanvallen overwegend plaatsvonden vóór 2014. Positief is ook dat Messiasbelijders in rechtszaken vaak in het gelijk gesteld worden. Een recent voorbeeld is een Messiaanse gemeente in Tel Aviv die na een rechtszaak de belastingvrijstelling heeft gekregen waar zij recht op heeft.
Wél een probleem is de Wet op de terugkeer, die Joden het recht geeft zich te vestigen in Israël, tenzij iemand is overgegaan naar een andere godsdienst. Het zijn vooral Messiaanse Joden die door deze wet getroffen worden. Daarom wordt het geloof in Jesjoea vaak verzwegen wanneer men zich aanmeldt voor alijah. Maar het grote publiek lijkt meer en meer mee te voelen met de Messiaanse Joden en het onrecht dat zij ervaren. Er zijn zelfs Joodse Messiasbelijders die vrijelijk uiting aan hun geloof hebben gegeven in tv-uitzendingen als Israël’s got talent en de internationale Bijbelquiz.
De strijd voor erkenning en tegen discriminatie is nog nodig, maar het algemene Israëlische publiek lijkt Joodse gelovigen in Jesjoea als Joden te accepteren, ondanks hun geloof. Het onrecht en de tegenstand die de gemeenschap en individuen ondervinden bevordert deze acceptatie.

N.a.v. Jesus-believing Israelis, David Serner & Alexander Goldberg (2021), Caspari Centrum Jeruzalem.

Dit artikel is afkomstig uit het maandblad Hadderech van juli-augustus 2022