Marjorie W. EberIé-Gotlib
Profetie en geschiedenis zijn bij Israël nooit te scheiden, want de profetie is geschiedenis geworden in de bijna vierduizend jaar dat het Joodse volk bestaat. De vraag in hoeverre de staat Israël de vervulling van de profetie is, kan ik alleen vanuit mijn Jood-zijn beantwoorden. En daarom kan het alleen maar vanuit de Bijbel, dat tegelijkertijd het geschiedenisboek van alle Joden in en buiten Israël is. Merkwaardig en uniek volk, dat de Bijbel als vaderlands geschiedenisboek heeft. Geen volk weet wat er met haar in de toekomst zal gebeuren. De geschiedenis van Israël daarentegen is al tot en met de jongste dag geschreven, en bekend. Uniek!
Het is spijtig te moeten constateren dat de kerken hier weinig van hebben gepredikt. Het huidige Joodse volk in en buiten Israël telt voor hen nauwelijks mee in de heilsprediking. Helaas heeft de kerk daarmee haar prediking zó ernstig verzwakt, dat het weinig reden tot blijdschap aan haar leden heeft aangezegd. Want de toekomst van Israël die in de Bijbel wordt aangezegd, is onlosmakelijk verbonden met de toekomst van de volkeren! En het is een blijde en heerlijke toekomst! Niet een soort noodlots- of ondergangstoekomst voor onze wereld, die alleen door hard werken onzerzijds nog voor totale vernietiging kan worden behoed.
Wat zien we in het heden van God?
Helaas klaagt men dikwijls dat men niet meer weet wat men moet geloven, alles is zo duister en waar is God nu werkelijk bezig? Het is een heel oude klacht. In Lucas 24 lezen wij dat Jezus na zijn opstanding op de weg naar Emmaüs loopt en daar Cleopas en een andere discipel ontmoet. De twee lopen daar samen te praten over alles wat er gebeurd is. Lucas vertelt ons dat ze somber waren, want er was niets veranderd in hun onder de Romeinse bezetting zuchtende land. Daarbij was Jezus, van wie ze verwacht hadden dat “Hij Israël verlossen zou”, dood en begraven. En dan begint Jezus zich in het gesprek te mengen: “O onverstandigen en tragen van hart! Dat u niet gelooft al wat de profeten gesproken hebben! En Hij begon bij Mozes en bij al de profeten, en legde hen uit wat in al de Schriften over Hem geschreven was.”
En Hij begon bij Mozes en bij al de profeten, en legde hen uit wat in al de Schriften over Hem geschreven was.
Het is nu ongeveer 1975 jaar na Jezus’ hemelvaart. Helaas is er bij velen die de God van Abraham, Izaäk en Jacob willen loven, wéér, of nog steeds twijfel aan de vervulling van de profetie, zeker met betrekking tot Israël en haar verlossing, net als bij de Emmaüsgangers.
Uit discussies en gesprekken blijkt dat men vaak van een verkeerd punt uitgaat. Men veronderstelt dat de Joden in Israël alle tien geboden zouden moeten houden en zich als volk geheel en al op God zouden moeten verlaten, met weglating van alle middelen die andere volken gebruiken om zich in dit bestel te handhaven. Daar men er andere dingen van ziet - een leger dat zich verdedigt en dan nog wint ook - meent men dat dít Israël nooit het volk Israël van de profetieën kan zijn. En verder leeft in de gedachten van veel christenen meestal de misvatting, dat de Joden nooit de vervulling van de profetie kunnen zijn als ze zich niet eerst als heel volk tot Jezus de Messias bekeren.
Waarmee sprak de Messias de Emmaüsgangers moed in?
Jezus begon op de weg naar Emmaüs bij Mozes en bij al de profeten. Wat besprak hij met die twee discipelen?
Mozes vertelt dat in de aanvang God in Abraham een Joods volk schiep. In Genesis 12:1 en 2 staat dat de Heere tegen Abram zei om uit zijn land te gaan, uit zijn familiekring en uit het huis van zijn vader, naar het land dat Hij hem wijzen zal. Hij zou hem tot een groot volk maken, hem zegenen en zijn naam groot maken. En in hem zouden alle geslachten van de aardbodem gezegend worden. Ziehier wat Mozes moest aanzeggen: een verbond dat God sluit met Israël en door hen met alle volken.
God geeft Abram geloof en maakt Zijn belofte ruimer: hij zal niet alleen een groot volk worden maar ook een land krijgen. Want een volk zonder land is geen volk. In Genesis 15:18 lezen we: “Aan uw nageslacht heb ik dit (er staat niet 'een' land) land gegeven, van de rivier van Egypte (dat is de Nijl) af tot aan de grote rivier, de rivier de Eufraat.”
Ziehier de grenzen die God aan de staat Israël toedenkt. Veel meer dan ze tot op heden bezeten hebben.
En verder zweert God aan Abraham in Genesis 17:7 en 8 dat Hij een eeuwig verbond met hem zal sluiten, en ook met zijn nageslacht, alle generaties na hem. De inhoud van dit verbond is dat de Here God aan Abraham en aan zijn nageslacht heel het land Kanaän zal geven, als een eeuwig bezit, en dat Hij hen tot een God zal zijn.
Zo'n unieke God, die geheel anders handelt dan wij zouden doen. Als wij, zoals hier gebeurt, een volk zouden gaan scheppen en het een land geven, zouden wij daarvoor zeer waarschijnlijk een plaats kiezen waar niemand woont of recht op kan laten gelden. Dat vinden wíj Bijbelse gerechtigheid. Maar onze opvatting van recht en die van God lopen niet parallel. In Deut. 6:10 bindt God de Joden nog eens op het hart dat hij de veroorzaker is van hun nationale bestaan, dat ze kregen via land en spullen van vroegere bewoners.
Waarom verkiest God nu juist Israël? Is het omdat zij iets speciaals zijn? Welnee, het is een daad van God en hij geeft er zelf de reden voor in Deut. 7:6: omdat de Heere hen liefhad en de eed hield die hij aan hun vaderen gezworen had. Er wordt niet gerekend met onze trouw aan God en dat is maar gelukkig, anders waren we allemaal nergens.
De tweede terugkeer naar het land, beloofd door Mozes en al de profeten
Jezus legde uit, beginnende bij Mozes, welke beloften van Gods trouw er waren. We lezen verder in Deut. 30:3: “Dan zal de Heere, uw God, een omkeer brengen in uw gevangenschap en zich over u ontfermen. Hij zal u weer bijeenbrengen uit al de volken waarheen de Heere, uw God, u verspreid had. Al bevonden uw verdrevenen zich aan het einde van de hemel, toch zal de Heere, uw God, u vandaar bijeenbrengen en u vandaar weghalen. En de Heere, uw God, zal u naar het land brengen dat uw vaderen in bezit hadden, en u zult het weer in bezit nemen; en Hij zal u goeddoen en u talrijker maken dan uw vaderen. De Heere, uw God, zal uw hart en het hart van uw nageslacht besnijden, om de Heere, uw God, lief te hebben met heel uw hart en met heel uw ziel, zodat u leven zult.”
De profeet Jesaja moet in zijn dagen ook de tweede, definitieve, terugkeer naar het land aanzeggen. In Jes. 11:11 staat dat God voor de tweede keer zijn hand zal opheffen om de overgeblevenen van zijn volk te verlossen. De eerste keer was de terugkeer uit de ballingschap naar Babel; de tweede keer is nu aan de gang.
Naar Jezus’ oproep luisterend komen we bij de profeet Ezechiël. In 11:17 zegt deze: “Zo zegt de Heere Heere: Ik zal u verzamelen uit de volken, en ik zal u bijeenbrengen uit de landen waarover u verspreid bent, en ik zal u het land Israël geven.” Naam van de staat erbij, ook deze is Bijbels en geprofeteerd.
In Ez. 36:24 zegt God nog eens: “Ik, zal u weghalen uit de volken en u bijeenverzamelen uit alle landen en ik, zal u brengen naar uw eigen land.”
De profeet Amos zegt het zo, in 9:14: “Ik zal een keer brengen in het lot van mijn volk Israël. Verwoeste steden zullen zij herbouwen en bewonen; wijngaarden zullen zij planten en de wijn ervan drinken; boomgaarden zullen zij aanleggen en de vrucht daarvan eten (denk maar aan de Jaffa-sinaasappels). Dan zal ik hen planten in hun grond en zij zullen niet meer worden uitgerukt uit de grond die ik hun gegeven heb, zegt de Heere uw God.”
Als laatste de profeet Micha. In 4:6 lezen we: “Op die dag, spreekt de Heere, zal ik verzamelen wie mank gaat, bijeenbrengen wie verdreven is en wie ik kwaad aangedaan heb. Ik zal wie mank gaat, stellen tot een overblijfsel en wie verdreven was tot een machtig volk, en de Heere zal over hen Koning zijn op de berg Sion, van nu aan tot in eeuwigheid.”
Reden tot blijdschap
Heerlijk dat we zulke goede tijden te wachten hebben. Waarom is er dan zo weinig blijdschap en zoveel twijfel? Zou het komen omdat men niet naar de woorden van God luistert en er zelf andere uitleggingen aan geeft? In de tweede brief aan Timotheüs heeft Paulus gewaarschuwd dat er een tijd komt dat de mensen de gezonde leer niet meer zullen verdragen (2 Tim. 4:1,2). Zou dit niet van onze tijd gezegd kunnen zijn? Er is een weg van God tot de mensen en de liefde voor Israël is onze opdracht. “Ik zal zegenen die u zegenen, Abram.” Dáár staat onze opdracht.
Ik zal zegenen die u zegenen, Abram.
In het Nieuwe Testament zegt Paulus in de brief aan de Romeinen dat de Joden tot jaloersheid gewekt moeten worden door de christenen uit de heidenen. Er staat niet dat de christenen jaloers moeten zijn op de liefde die God dat Joodse volk steeds blijft toedragen. Het is immers genade van God en die verdienen de Joden niet, maar ook de heiden-christenen niet, evenmin als ik. Genade is gratis, zonder enige verdienste onzerzijds. Door genade staan ook de niet-Joden in de rechte houding ten opzichte van God. Zij hebben nu deel aan alle beloften van Israël omdat zij dichtbij gekomen zijn. Er staat niet dat de kerk in de plaats van Israël is gekomen.
Wat een heerlijke toekomst wacht Israël en ons! De Heer zal als Koning weerkomen, Hij zal genade voor recht laten gelden en wij zullen zijn gemeente zijn. Een onverdiende maar zekere toekomst gaan we tegemoet. Hij zal heel Israël de ogen openen en zij zullen de Messias Jezus kunnen zien. Dan zal het worden als een leven uit de doden, zegt Paulus. Verblijd u met Israël over zo'n trouwe God aan zo'n ontrouwe wereld!
Dit artikel is een bewerking van een stuk uit het maandblad Hadderech van januari 2005.