Dr. A. Saphir

Een bezwaar dat tegen het Oude Testament ingebracht wordt, is dat haar heiligen zo wraakzuchtig zijn. Ze schijnen de vernietiging van de goddelozen te wensen en er zelfs om te bidden. Een uitroep als “hun tafel worde voor hun aangezicht tot een strik (Ps. 69:23)!” is in de Bijbel volstrekt normaal. Is dat niet volkomen in strijd met de geest van het Nieuwe Testament?

 

Twee misvattingen

Voor de schijnbare wraakzuchtigheid van de Oudtestamentische heiligen worden verschillende verklaringen gegeven. Sommigen zeggen: “het was verkeerd maar het wordt ons meegedeeld omdat het nu eenmaal zo was.”

Dit is natuurlijk geen bevredigende verklaring omdat we veel van deze uitspraken tegenkomen in psalmen en hoofdstukken van de Bijbel waarin de hoogste geestelijke werkelijkheden tot uitdrukking komen: geloof in God, liefde tot God, hoop op Zijn Woord en toewijding aan Zijn zaak.

Bovendien zijn het vaak profetieën die de Messias op zichzelf toepast. De psalmen 35, 41 en 69 die deze ʽwraakzuchtigeʼ geest het sterkst ademen worden door Hemzelf aangehaald. Daardoor bekrachtigt het Nieuwe Testament deze uitspraken, en beschouwt ze in volkomen harmonie met Gods Geest die in deze voorvaderen sprak.

Een andere verklaring voor de ʽwraakzuchtigeʼ passages in het Oude Testament is dat we ze moeten plaatsen in hun tijd. Deze gevoelens zouden dan nog wel geoorloofd zijn geweest ten tijde van het Oude Testament maar er zou niets in het Nieuwe Testament zijn dat daarmee overeenstemt.

Als dit waar zou zijn, is het Oude Testament dan nog wel het woord van God? Of is de God van het Oude Testament misschien anders dan die van het Nieuwe?

 

Liefde voor de vijand is de Bijbelse norm

De juiste verklaring voor de ʽwraakzuchtigeʼ passages in het Oude Testament vinden we door ons af te vragen wat het O.T. eigenlijk leert over onze vijanden. 

  • De apostel Paulus, over de vijanden sprekend in de brief aan de Romeinen, weet geen beter bevel dan de O.T.-opdracht: “Wanneer uw vijand honger heeft, geef hem brood te eten en indien hij dorst heeft, geef hem water te drinken (Spr. 25:11).”
    Hij haalt hier dus uit het O.T. iets aan waarvan men beweert dat dit niet in het O.T. geleerd wordt maar juist kenmerkend zou zijn voor het N.T..
  • “Wanneer u de ezel van uw vijand onder zijn last ziet bezwijken, zult u dit niet onverschillig aan hem overlaten. Gij zult hem zeker helpen met afladen (Ex. 23:5).” 

Het bevel om te vergeven en zelfs onze vijanden te helpen, wordt in Gods Woord dus bevolen door Mozes en ten volle begrepen door al de heiligen van het O.T..

Deze geloofshelden herinneren er God aan hoe zij nooit kwaad met kwaad vergolden hebben. Integendeel, zelfs als hun vijand in moeite verkeerde, snelden ze te hulp.

Denk ook maar aan David en hoe hij Saul, die hem zonder reden haatte en naar het leven stond, spaarde toen God hem als het ware in zijn hand gaf.

Wat moeten we dan denken van die andere woorden van David waarin hij Gods gericht over zijn vijanden inroept?

 

Heilige verontwaardiging

Wat zit er dán achter al die schijnbaar wraakzuchtige uitspraken van het O.T.?

Dat zijn geen persoonlijke wraakgevoelens maar dat is alleen het verlangen dat God verheerlijkt wordt ten overstaan van de hele wereld, vanwege Zijn rechtvaardig oordeel over alles wat zich tegen Zijn raad verheft.

En ook de wens dat Hij het volk dat Hij had uitgekozen tot verheerlijking van Zijn Naam zou beschermen. Waar die vijandschap ongeneeslijk is en de haat tegen God en diens volk blijft bestaan zonder hoop op verzoening, daar doet David een beroep op Gods rechtvaardig oordeel (vgl. ook Jes. 26: 8).

Tegelijkertijd heeft David innig medelijden met hen en roept hij de volkeren op God te zoeken voor het te laat is.

Het is geen goed teken wanneer wij zo twijfelachtig staan tegenover deze grondeloze afkeer van de O.T.-heiligen van Gods vijanden. Het is ook niet het bewijs dat wij hen zoveel meer liefde toedragen. Wat het wél bewijst is dat onze liefde tot God zo verslapt is dat wij Zijn doodsvijanden (vanwege hun satanisch uitgangspunt) niet meer zo hartstochtelijk kunnen haten.

 

Geen wraakzucht maar verlangen naar herstel

Ik herinner me hoe ik voor de eerste keer psalm 104 las: hierin bezingt David God als de schepper en onderhouder van hemel en aarde en alles wat erop leeft. In het op één na laatste vers roept hij uit: “Ik zal mij in de Heer verheugen.” En dan opeens: “De zondaars zullen van de aarde verdwijnen, de goddelozen zullen er niet meer zijn (vers 34).” Ik stond versteld over deze abrupte overgang van dankbaarheid aan God naar deze donder en bliksem.

Als verklaring moge het volgende dienen: we lezen in Gen. 1 dat alles zeer goed was, voordat de zonde zijn intrede deed. Maar nu is die mooie wereld vergiftigd, besmeurd en verdorven. Het is als een prachtig schilderij van een groot kunstenaar waarover iemand een vernielend vocht gooit dat alles bederft. In vers 34 smacht David naar het herstel, de wederoprichting van de gevallen mens en de komst van het door de profeten beloofde koninkrijk van de Messias over Israël en de volkeren.

 

Het Nieuwe Testament is even “wraakzuchtig” als het Oude!

Is er van dit alles nu in het N.T. geen spoor te bekennen? Niets is minder waar. Het verschil met het O.T. is alleen dat het oordeel in het N.T. als aanstaande wordt gezien. Voorbeelden hiervan vinden we in bijvoorbeeld Luc. 10:15,  2 Tim. 4:14 en Op. 2:6.

Het is met angst en ontzetting dat we in dit laatste Bijbelboek de beschrijving van Gods gerichten lezen. En dan zijn het geen Joden van vlees en bloed maar heilige engelen die uitroepen: “Vrees God en geef Hem eer, want het uur van Zijn oordeel is gekomen (Op. 14:7).”

Over Babylon roept een andere engel dat haar zonden zich tot aan de hemel opgestapeld hebben en dat God zich haar ongerechtigheden herinnert: “Vergeld haar zoals zij ook u vergolden heeft, en vergeld haar dubbel naar haar werken. Schenk in de drinkbeker waarin zij voor anderen ingeschonken heeft, voor haar het dubbele in. Overeenkomstig de maat waarin zij zichzelf heeft verheerlijkt en losbandig heeft geleefd, geef haar naar die maat pijniging en rouw (18:5-7).”

 

Conclusie en lessen voor ons

In het Oude en Nieuwe Testament is dus geen sprake van een verschil in houding ten aanzien van de vijanden van God. In beiden gaat het om de vernietiging van de goddelozen, om het herstel van Gods schepping en de verheerlijking van zijn Naam.

Wanneer we deze ontzaglijke waarheid echt tot ons laten doordringen dan moet dat wel gepaard gaan met een gevoel van ontzetting en diepe verootmoediging. We zullen een innig medelijden voelen jegens allen die nog buiten staan. En we zullen bewogen worden tot krachtig gebed en volhardende arbeid voor hen voor wie God ons gebruiken wil om hen bijeen te brengen voor de grote dag van Zijn volmaakte verheerlijking.

Vrij naar: Dr. A. Saphir, “Schrift en Openbaring”. Verschenen in het maartnummer 2017 van de Hadderech.