Dr. Aaron J. Kligerman
Dat de Messias de ‘Zoon van David’ is komen we regelmatig tegen in het Nieuwe Testament. Het N.T. begint zelfs met de mededeling dat Jesjoea de Zoon van David is en het eindigt er vrijwel mee – Jesjoea zegt in Op. 22:16 zelf: “Ik ben de wortel en het nageslacht van David”. Dit wekt de indruk dat de uitdrukking ‘Zoon van David’ naar een niet onbelangrijke kant van zijn persoon verwijst.
Maar wat betekent dit? Betekent het dat hij in Jeruzalem als koning zal heersen over de 12 stammen van het Joodse volk of betekent het meer? En waarom noemt de Messias zich behalve ‘het nageslacht van David’ ook ‘de wortel van David’?
In het N.T. zelf worden deze uitdrukkingen nergens uitgelegd; het waren kennelijk tóen ingeburgerde begrippen. Het ligt dus voor de hand de betekenis ervan te zoeken in het Oude Testament en in het jodendom van 2000 jaar geleden (J.A.).
De Messias, de wortel van David
De eerste profetie over de Messias en het doel van zijn komst, vinden we in Gen. 3:15, waar de Heere God tegen de slang zegt: “Ik zal vijandschap teweegbrengen tussen u en de vrouw, en tussen uw nageslacht en haar nageslacht; dat zal u de kop vermorzelen, en u zult het de hiel vermorzelen.”
Hoewel de Messias in dit vers niet met zoveel woorden genoemd wordt, is dit wél de vanouds gangbare Joodse uitleg. De Palestijnse Targoem bijvoorbeeld stelt dat in Gen. 3:15 de genezing voorzegd wordt van de beet van de slang “in het einde van de tijd, in de dagen van Koning Messias”. En in Bereshit Rabba XII, de Midrasj [1] op Genesis, lezen we: “De dingen die God volmaakt gemaakt heeft zijn bedorven sinds de mens zondigde en zullen pas in hun onbedorven staat terugkeren wanneer de zoon van Perez, de Messias uit de stam Juda, komt (zie Gen. 38:29, Ruth 4:18).”
Een tweede Messiaanse profetie vinden we in de belofte aan Noach: “Gezegend is de Heere, de God van Sem! (…) Laat God Jafeth uitbreiden en laat hij in de tenten van Sem wonen!” (Gen. 9:26 e.v.) Volgens de Targoem zal dit vervuld worden wanneer de Messias komt. Dan zullen de nakomelingen van Jafet zich voegen bij Israël in de aanbidding van de Almachtige en beiden zullen Jeruzalem beschouwen als het geestelijk centrum van de wereld.
Ook in de belofte aan Abraham in Gen. 12:1-3 vinden we Gods hartsverlangen om de aarde te zegenen door Zijn Messias: “In u zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden.” Dat het hier over de komst van de Messias gaat blijkt uit Paulus’ uitleg in Gal. 3:16 van Gen. 12:7 “Aan uw zaad zal Ik dit land geven.”
Juda, jij bent het!
Aartsvader Jacob wijst, liggend op zijn sterfbed, Juda aan als degene door wie de beloofde Messias zal komen: “Juda, jij bent het, jou zullen je broers loven!” En vervolgens: “De scepter zal van Juda niet wijken en evenmin de heersersstaf van tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en Hem zullen de volken gehoorzamen.” (Gen. 49:8 en 10) Het is met name dit laatste vers dat wijst op degene van wie de zegen en voorspoed, niet alleen van Juda maar van de hele mensheid, afhankelijk is.
De rabbi’s van weleer lieten vrijwel unaniem ‘Silo’ slaan op de Messias. En van de modernere Joodse commentatoren zegt zelfs Rasji: “Totdat Silo komt, dat is Koning Messias, aan wie het koningschap toebehoort.”
Voor deze hoop was geen plaats in de harten en gedachten van de Israëlieten toen zij geknecht werden in Egypte. Maar God dacht aan het verbond dat Hij met hun vaderen gesloten had om hen te bevrijden en naar een goed land te brengen. Voor dit grootse werk kiest Hij Mozes uit, een persoonlijkheid die hoog uittorent boven alle andere Bijbelse groten. Vandaar dat God zijn geliefde knecht Mozes gebruikt als beeld van de Komende, toen Hij ernaar verlangde om de hoop op de beloofde Messias te verlevendigen:
“Een profeet zal Ik hun verwekken uit het midden van hun broederen, zoals gij zijt; Ik zal mijn woorden in zijn mond leggen, en hij zal alles tot hen zeggen, wat Ik hem gebied.” (Deut. 18:18)
Israëls religieuze leiders in het verleden interpreteerden deze passage doorgaans Messiaans. Rabbi Levi ben Gershon zegt het zo: “Feitelijk is de Messias zo’n profeet. (…) Mozes trok, door de wonderen die hij verrichtte, slechts één enkele natie tot de aanbidding van God; maar de Messias zal alle naties trekken tot de aanbidding van God.”
De overwinning op de heidenwereld
In het boek Numeri komen we de Messias tegen in een profetie van de heidense Bileam, ingehuurd door Balak, de koning van Moab, om Israël te vervloeken. “Een ster komt op uit Jakob, een scepter rijst op uit Israël, en verbrijzelt Moabs slapen, en verplettert alle zonen van Set ….” (24:17 e.v.)
Over wie spreekt Bileam zo vol vreugde “Ik zie hem, maar niet nu”? Wanneer we dit onze voorvaderen en hun geestelijke leiders gevraagd zouden hebben, zouden ze ons verteld hebben dat ze Bileams profetie beschouwden als een voorzegging van Koning Messias.
Rasji leest hierin een dubbele profetie, die ten dele vervuld is in koning David, en zijn volledige vervulling in de Messias vindt. De basisgedachte in deze profetie is namelijk de overwinning op de heidenwereld. Maar van David, noch van de andere koningen van Israël, kan gezegd worden dat ze de volkeren overwonnen hebben op een manier die overeenstemt met de geest en het ontwerp van deze profetie. Dat gebeurt pas onder de heerschappij van de Gezalfde, de Priester-koning, onze Heer Jezus, die verwijst naar déze profetie wanneer Hij van zichzelf zegt: “Ik ben de wortel en het geslacht van David, de blinkende morgenster.” (Op. 22:16)
Ik ben de wortel en het geslacht van David, de blinkende morgenster.
De historische boeken Jozua en Richteren voegen weinig toe aan onze kennis van de Messias, of het moet zijn het gebed dat Hannah uitspreekt nadat ze de jonge Samuel gebracht heeft naar het heiligdom in Silo: “Mijn hart juicht in de Heere … die zal rechtspreken over de einden der aarde; Hij zal zijn Koning kracht geven, en de hoorn van zijn Gezalfde (Masjiach) opheffen.” (1 Sam. 2:1,10)
Waar Hannah zoal aan dacht tijdens haar gebed weten we niet, maar van één ding kunnen we vrij zeker zijn: in gedachten ziet Hannah een ideale koning voor zich, door de Heere God aangesteld, en door wie Hij de uiteindelijke overwinning op al Zijn vijanden behaalt en het Messiaanse koninkrijk vestigt.
De Messias, zoon van David
David is de meest opvallende persoon in deze periode, uitgekozen in de lange processie van fakkeldragers van de hoop op een Messias. Met hém sloot God een onverbrekelijk verbond: “Uw huis zal bestendig zijn en uw koningschap tot in eeuwigheid, uw troon zal vast staan voor altijd.” 2 Sam. 7:16
Deze belofte is de hoeksteen waarop de Joden hun verwachting hebben gebouwd dat er altijd een koning is die gereed staat om op Gods goede tijd te verschijnen, ongeacht wat het volk mag overkomen; een koning die afstamt van David.
Alleen in dít licht kunnen we de vele Messiaanse profetieën in de Psalmen begrijpen, zoals bijvoorbeeld Psalm 72. Er staat boven: “Een psalm van Salomo”. Maar de inhoud ervan is grootser dan Salomo, ondanks al zijn glorie. Het bereikt z’n werkelijke vervulling in de Messias, zoals velen erkennen. Eén van de Targoems parafraseert vers 1 zo: “O God, geef het oordeel en de wetgeving aan Koning Messias, en het recht aan de zoon van koning David.”
Het 17e vers spreekt volgens dezelfde Targoem over de pre-existentie van Zijn naam: “Zijn naam zal voor altijd voortleven (Hebr. Jinnon [2]), en voor de zon bestond werd Zijn naam bereid. En alle volkeren zullen gezegend worden in Zijn verdiensten.”
Het hier uitgebeelde koninkrijk gaat ieder koninkrijk van mensen ver te boven in rechtvaardigheid en pracht. Het is wereldwijd en eeuwigdurend. Het is dít koninkrijk waarnaar de wereld hunkert.
Bron: Dr. Aaron Kligerman, Messianic Prophecy in the Old Testament.
Dit artikel is afkomstig uit het maandblad Hadderech van juli-augustus 2021
[1] Midrasjiem zijn verklaringen van Tenach in de vorm van verhalen
[2] Volgens de Talmoed en de Midrasj is Jinnon een van de acht namen van de Messias. Waarom deze naam? De rabbi’s zeggen: “Omdat Hij hen die slapen in het stof zal doen herleven.”