In het onderstaande fragment is Duijtsch aangekomen in de stad N., acht dagreizen verwijderd van Leipzig. Daar maakt hij kennis met rabbijn N.N.

Ter bescherming van de identiteit van deze rabbijn noemt Duijtsch noch zijn naam noch zijn woonplaats. Het onderstaande zijn citaten uit Duijtsch’ boek over deze ontmoeting.

Duijtsch: “Ik maakte met de rabbijn kennis en werd door hem met grote liefde bejegend. Dagelijks moest ik bij hem komen eten en naar rabbijnse gewoonte enkele uren met hem redetwisten over de Talmoed. Op 24 november 1762 was ik met mijn lezing van het Oude Testament aangekomen bij Jesaja 53; niet eerder had ik dit hoofdstuk gelezen. De trouwe God was mij genadig zodat ik duidelijk kon zien dat de profeet Jesaja hier spreekt over de Messias; dat hij voor onze zonden sterven moest en dat hij ook veracht en bespot moest worden. [1]

Ik kreeg het sterke verlangen om mijn vriend rabbijn N.N. te bezoeken opdat hij, geleerder en wijzer dan ik, mij dit hoofdstuk zou verklaren.” 

Een brandende vraag

Duijtsch vervolgt: “Deze [rabbijn N.N.] was erg blij met mijn bezoek en wilde direct over de Talmoed met me discussiëren. Maar ik antwoordde hem: ‘Deze keer kom ik niet om te discussiëren over de Talmoed maar met het verzoek mij het 53ste hoofdstuk van de profeet Jesaja te verklaren.’ De rabbijn verstijfde en keek me vreemd aan. Ik werd erg bang. De enige reden die ik kon bedenken was dat hem mijn voornemen ter ore was gekomen en hij mij nu kwaad wilde doen. Toen hij terugkwam, rolden de tranen hem over de wangen en zei hij: ‘Ach rabbijn Salomon, mijn geliefde en trouwe broeder en vriend. Ik wil u alle geheimen van mijn hart openbaren, op voorwaarde dat u het aan niemand vertelt.’ Hij nam een Duitstalig boek en las mij voor uit Mattheüs, de hoofdstukken 26-28, met de grootste eerbied, en zei daarna: ‘Dít is de vervulling van de voorzegging van de profeet Jesaja, die tevoren door de Geest van God heeft gezegd dat de Mosjiach veracht en bespot moest worden, en zelfs een zeer smadelijke dood moest sterven. Waarom? Niet vanwege zijn eigen zonden, maar vanwege ónze zonden en misdaden, zoals Jesaja heel duidelijk zegt. En wat ik u uit dit Duitse boek heb voorgelezen, is de vervulling van deze profetie van Jesaja en van andere Godsspraken: Jezus van Nazareth is de Messias!’

Onze voorvaderen hebben hem niet aangenomen als Verlosser

Rabbijn N.N. vervolgt: ‘Het is bedroevend dat onze voorvaderen die in zijn tijd leefden hem niet als hun Messias en Verlosser hebben kunnen aannemen. Terwijl er in die tijd zoveel geleerde rabbijnen in Israël waren en ook het Sanhedrin nog bestond. Waarom hebben ze hem toch zo veracht, bespot en gekruisigd? De oorzaak was dat ze zich een volkomen verkeerd beeld hadden gevormd van de Mosjiach die zij verwachtten. Men dacht dat hij met pracht en praal zou komen, en hen van de onderdrukking van de Romeinen zou verlossen. Bovendien moest de voorzegging vervuld worden van Jesaja en van de andere profeten, die door de Geest van God tevoren hadden gezegd dat de Messias verworpen, bespot en gedood moest worden.’

Hoe zou ik mijn vrouw en kinderen verlaten?

Wanneer een rabbijn ontdekt dat Jezus de Messias is en daar openlijk voor uitkomt, kan hij doorgaans niet in functie blijven en moet hij van vrouw en kinderen scheiden. Rabbijn N.N. legt nu uit waarom hij dat niet heeft kunnen doen:  ‘Maar wat moet ik, arm mens, doen? Ik zie de glans van de zon, maar ik kan mijn duisternis niet verlaten. Want hoe zou ik mijn vrouw verlaten, die ik liefheb als mijzelf? En mijn kinderen, mijn eigen vlees en bloed? Ze zouden worden als schapen zonder herder.

En waar zou ik de kost mee moeten verdienen? Arbeiden kan ik niet, daarvoor ben ik te zwak. Een ander ambt bekleden? Dáárvoor heb ik niet geleerd. Langs de deuren gaan om te bedelen? Ik zou het niet kunnen opbrengen om me op die manier aan Gods wil te onderwerpen.

Maar bovenal vrees ik dat de christenen me zouden afwijzen en niet zouden geloven dat het mij ernst is en het mij te doen is om mijn eeuwig geluk. De betreurenswaardige oorzaak hiervan is dat de christenen regelmatig zijn bedrogen door Joden die zich lieten dopen maar vervolgens naar het jodendom terugkeerden.’

Verwondering over Gods voorzienigheid

Duijtsch had met verbazing geluisterd: “Deze woorden hoorde ik met grote verwondering aan. In de eerste plaats omdat mij door de voorlezing van de rabbijn een licht was opgegaan. Nooit eerder had ik zoiets gehoord en hierdoor was het 53e hoofdstuk van Jesaja's Godsspraak mij wel heel duidelijk geworden. Ten tweede was ik uitermate verbaasd over Gods voorzienigheid, Die me in deze stad en me met deze rabbijn in aanraking had gebracht, Die me bij het 53e hoofdstuk van Jesaja had willen bepalen, en in mij het verlangen had gewekt dit te begrijpen, zodat ik me bij deze rabbijn had vervoegd met de vraag mij het hoofdstuk te willen uitleggen; en dat de Heere het hart van de rabbijn had aangeraakt zodat hij al zijn hartsgeheimen zo ruimhartig met mij had gedeeld, en er zo'n groot licht in mijn ziel was opgegaan. In het bijzonder werd ik bemoedigd en verkwikt in het geloof toen ik hoorde dat ook hij overtuigd was van de waarheid.”

“De rabbijn vroeg waarom ik er zo verwonderd en opgetogen bij zat. Toen kon ook ik mij niet langer inhouden en zei met een hart vol vreugdetranen: ‘Oh mijn geliefde en trouwe broeder! Hoe wonderlijk zijn de wegen van de almachtige God, en hoe verkwikkend waren uw woorden. Daardoor voel ik me vrij om u míjn geheimen mee te delen.’ Daarop vertelde ik hem alles wat de Heere mij had doen meemaken.”

Afscheid

Duijtsch: “Toen de rabbijn dit hoorde, viel hij op zijn knieën en weende zo bitter dat men hem met zijn tranen had kunnen wassen. Hij bad verslagen tot de Heere of deze in Zijn barmhartigheid op hem wilde neerzien en hem dezelfde genade bewijzen die Hij mij had bewezen, om zichzelf te verloochenen zodat hij zich zou kunnen losmaken van zijn vrouw en kinderen.

Maar toen kwamen dezen thuis en konden we het gesprek niet voortzetten. Ik ben nog een paar keer bij hem geweest maar we kregen niet meer de gelegenheid om over dit belangrijke onderwerp met elkaar te spreken. Op 2 december 1762 nam ik onder tranen afscheid van de rabbijn en vertrok van de stad N. om na een reis van acht dagen in Leipzig aan te komen.”

 [1] Dat Jesaja 53 spreekt over de Messias was in strijd met de in die tijd heersende opvatting dat Israël die lijdende knecht is.