Dr. Pieter A. Siebesma

Na de verwoesting van de Tempel

In het jaar 70 veroverden de Romeinen de stad Jeruzalem en werd de Tempel verwoest. Dit had een grote impact op het Joodse volk van die dagen. Er konden immers geen offers meer gebracht worden om verzoening te doen over de zonden.


Twee groepen binnen het Jodendom slaagden erin om aan deze situatie het hoofd te bieden en te blijven voortbestaan: de Farizeeën en de Joodse christenen.

 

Het rabbijnse jodendom: het gebed vervangt de Tempeldienst

Jochanan ben Zakkaj,  een van de vooraanstaande Tanna’iem (die groep rabbijnen die aan de basis hebben gestaan van de gezaghebbende rabbijnse geschriften als de Misjna en de Talmoed) en de opvolger van Hillel en Sjamaj, leefde een aantal jaren in Jeruzalem in de schaduw van de Tempel. Maar tijdens de belegering van Jeruzalem kreeg hij toestemming van de veldheer Vespasianus om zich in Jamnia te vestigen en daar een bet dien (rabbinaal gerechtshof) te stichten. Na de verwoesting van Jeruzalem trof hij maatregelen zodat de Thoragetrouwe Joden konden overleven zonder Tempel en zonder offerdienst. Een van zijn eerste maatregel betrof het blazen van de sjofar. Toen de Tempel er nog stond, mocht op een nieuwjaarsdag dat op een sabbat viel de sjofar alleen geblazen worden in de Tempel en niet elders in het land van Israël. Jochanan ben Zakkaj vaardigde echter het voorschrift uit  dat vanaf dat moment de sjofar geblazen kon worden overal waar een bet dien was. Veel andere wetsregels werden geformuleerd.

Men kwam tot het besef, dat men ook zonder offerdienst kon voortbestaan. Of zoals dat in de Babylonische Talmoed wordt verwoord: Wat betekent het om God te dienen met het ganse hart? Wat wordt bedoeld met de dienst (Hebreeuws: awoda) van het hart? Het antwoord daarop is dat de dienst van het hart het gebed is! Immers het gebed is in de plaats gekomen van de tempeldienst (in het Hebreeuws eveneens awoda) en van het brengen van de offers, die toen de tempel er nog stond drie maal per dag werden gebracht.
Daarom is volgens rabbi Eleazar het gebed dierbaarder in Gods ogen dan het verrichten van goede werken of het brengen van offers (Berachot 32B).
Zo kon het Farizese Jodendom met haar nadruk op de mondelinge wetten zich ontwikkelen tot het orthodoxe Jodendom van vandaag de dag.

Het Messiaanse jodendom: het offer van de Messias vervangt de Tempeldienst

GolgothaVolgens de overlevering vluchtten de Joodse christenen tijdens de belegering van Jeruzalem naar Pella, een Griekse stad ten oosten van de Jordaan. Het is niet zeker of alle Joodse christenen Jeruzalem permanent verlieten. Tussen het jaar 70 en het jaar 132 moet er een bloeiende Joods-christelijke kerk in Jeruzalem geweest.
Hoewel ook zij in de schaduw van de Tempel woonden, was het verdwijnen van de offerdienst en de Tempel geen groot probleem. Nergens lezen we in het Nieuwe Testament dat ze offers in de Tempel brachten. De offerdienst was immers vervuld in het voor eens en altijd gebrachte offer van de Messias. Paulus bracht weliswaar offers voor zich zelf en vier andere mannen, maar dit waren geen offers tot verzoening, maar deze hadden te maken met de inlossing van een eed (Hand. 21:23-26, verg. ook Num. 6:13-20).

De Joodse christenen kwamen bijeen in de Tempel voor het onderwijs van de apostelen en voor de gebeden in wat je zou kunnen noemen een grote openluchtsynagoge. Ook de Farizeeën kwamen in die tijd bijeen in hun synagogen op de Tempelberg.
Een volgende keer wil ik nagaan wat bekend is van de geschiedenis van de Joodse christenen in het tijd tussen de twee opstanden tegen de Romeinen, tussen het jaar 70 en het jaar 132. Wat weten we over hen? Hoe was hun relatie met de rabbijnse Joden?

Met toestemming overgenomen uit Immanuel

Dit artikel is afkomstig uit het maandblad Hadderech van januari 2018

Vorig deel.

Volgend deel