Dr. Pieter A. Siebesma
Messiasbelijdende Joden hebben vaak een sterke Joodse identiteit. Deze identiteit is meestal niet gebaseerd op de orthodox-joodse godsdienst, maar uit zich op andere terreinen. In het vorige artikel werd het aspect “Israël en Zionisme” besproken aan de hand van de levens van Sophie van Leer en David Baron. Nu wil ik een ander ervaringsgebied noemen, dat ook door Prof. Dr. I. B. H. Abram (“Joodse identiteit”, Kampen 1993) wordt verbonden aan de Joodse identiteit: het antisemitisme.
Kun je als Messiasbelijdende Jood Jezus volgen, Hem prediken en tegelijkertijd gewaardeerd worden door Joden, die verder niets van de Messias willen weten? Dat dat mogelijk is, bewijst het leven van Paulus Selig Cassel (1821- 1892).
Selig Cassel werd geboren in een orthodox joods gezin in het Duitse Silesië. Na zijn studie filosofie, rabbijnse literatuur en geschiedenis werd hij hoofdredacteur van een conservatieve krant. Politiek gezien was hij namelijk nogal conservatief (niet gebruikelijk voor Joden in die tijd). Door contacten met christenen, kwam hij tot de overtuiging dat Jezus de Messias is en hij werd in 1855 gedoopt. Later werd hij predikant van een grote kerk in Berlijn, waarvan veel gedoopte Joden lid waren.
Rond 1880 werd in Duitsland de zogenaamde ‘Berlijnse antisemitisme-strijd’ gevoerd. Een zekere Heinrich von Treitschke (historicus) schreef een boek waarin hij opriep om de Joodse invloeden in Duitsland tegen te gaan door de immigratie van Joden te beperken en Joden uit hoge posities in de maatschappij te weren. Van hem komt ook de uitspraak “Die Juden sind unser Unglück”. Vooral Joodse intellectuelen bestreden de opvattingen van Treitschke. Maar Cassel was de enige (!) christen, die zich in het openbare debat mengde en het daarbij voor de Joden opnam. Dit werd hem wel door de Joden maar niet door veel christenen in dank afgenomen. Het eind van zijn leven heeft hij dan ook veel te maken gehad met antisemitisme. Een aantal christelijke gemeenten van zijn denominatie wilden van hem af en slaagden erin, door het bouw- en woningtoezicht van Berlijn in te schakelen, om zijn kerk te laten sluiten. Pas drie jaar later werd dit conflict opgelost toen het Engelse zendingsgenootschap zelf de kerk waar hij predikant was opkocht.
In “Uit het Jodendom tot den Christus” uit 1886 beschrijft Philippus Samuel van Ronkel, afkomstig uit een orthodox-Joodse familie in Groningen hoe hij als jongen van negen of tien jaar in de tuin zat. Toen hij zich afvroeg wie God had gemaakt, verscheen hem in een soort visioen een ruiter op een wit paard, gekleed in het wit met een kroon. Deze vermaande hem om niet na te denken over zaken die hij toch niet kon begrijpen en beloofde met hem te zijn en later de heerlijkheid te tonen. Na zijn bekering was Ronkel er van overtuigd dat Christus zich indertijd aan hem had geopenbaard. Zijn weg tot Christus was lang en ging met veel worstelingen en crisissen gepaard. Familieleden en andere Joden oefenden voortdurend druk op hem uit om geen christen te worden, en aan de andere kant werd hij veelvuldig geconfronteerd met antisemitisme van de kant van de niet-Joden, ook nadat hij christen was geworden. Zo vertelt Van Ronkel over een discussie over geloofszaken met onbekenden. Dezen wilden niets van hem aannemen, mede omdat hij mogelijk Joods was.
Anderzijds schrijft hij over een onbekende die de kosten van zijn promotie tot doctor in de theologie op zich had genomen.
Zo zien we dat vervolging en antisemitisme een duidelijke plaats hadden in de levens van beide Messiasbelijdende Joden. Maar ze mochten zich ook verheugen in de onverwachte steun van de zijde van niet-Joodse vrienden.
Wordt vervolgd
Dit artikel is afkomstig uit het maandblad Hadderech van januari 2019