Dr. A. Capadose

In het boekje De bekering van Dr. A. Capadose beschrijft Abraham Capadose (1795-1874) hoe hijzelf, een broer, en zijn vriend Isaäc da Costa de Messias hadden gevonden en de vreugde die dat met zich mee had gebracht. Aan het eind roept hij zijn christelijke lezers op om tot God te bidden voor zijn volksgenoten die nog niet zover zijn. Zij zijn namelijk de dragers van prachtige beloften, die we hieronder in eigentijdsere bewoordingen graag weergeven.

 

Een oproep aan de christenheid

Wanneer u blij was te lezen hoe de Heer in zijn onbegrijpelijke ontferming enkele verloren takken opnam om ze weer in de olijfboom te enten, vergeet dan niet dat over de hele wereld zulke takken verspreid liggen. Zij zijn zonder gedaante of heerlijkheid, zonder vruchten of loof, maar in haar zijn sappen van de heerlijkste beloften verborgen.

Vergeet niet dat zij wat het Evangelie betreft wel vijanden zijn, omwille van u, maar wat de verkiezing betreft beminden zijn, omwille van de vaderen. Want de genadegaven en de roeping van God zijn onberouwelijk. Denkt eraan dat, net zoals u vroeger ongehoorzaam was aan God en nu ontferming verkregen hebt door hun ongehoorzaamheid, ook zij ongehoorzaam zijn geweest, opdat zij door de ontferming die u bewezen is, ontferming zouden verkrijgen. Vergeet vooral niet wat een voorrecht het is om door uw gebeden voor Israël en door uw liefde voor hen medewerkers van God te zijn. Hij zal Israël verlossen tot Zijn eer. Want als hun verwerping (van de Messias, red.) verzoening voor de wereld betekent, dan zal hun aanneming (van de Messias, red.) niets anders zijn dan leven uit de doden.
Niet ver weg is de blijde dag, die de apostel verrukt deed uitroepen: “O, diepte van rijkdom, zowel van wijsheid als van kennis van God, hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn oordelen en onnaspeurlijk Zijn wegen!”

Ontferming na verstrooiing

“Dit is dezelfde dag als de Heer aan Israël beloofd heeft door de mond van Mozes:
Het zal gebeuren, wanneer al deze dingen, de zegen en de vervloeking die ik u voorgehouden heb, over u komen, dat u het weer ter harte zult nemen onder alle volken waarheen de Here, uw God, u verdreven heeft. En u zult zich bekeren tot de Here, uw God, en Zijn stem gehoorzaam zijn, u en uw kinderen, met heel uw hart en met heel uw ziel, overeenkomstig alles wat ik u heden gebied. Dan zal de Here, uw God, een omkeer brengen in uw gevangenschap en Zich over u ontfermen. Hij zal u weer bijeenbrengen uit al de volken waarheen de Here, uw God, u verspreid had. Al bevonden uw verdrevenen zich aan het einde van de hemel, toch zal de Here, uw God, u vandaar bijeenbrengen en u vandaar weghalen. En de Here, uw God, zal u naar het land brengen dat uw vaderen in bezit hadden, en u zult het weer in bezit nemen; en Hij zal u goeddoen en u talrijker maken dan uw vaderen.” Deut. 30:1-5

Gods beloften zijn betrouwbaar

De Heer is getrouw. Met een eed heeft Hij aan Abraham beloofd dat zijn nageslacht het land Kanaän bezitten zou, van de rivier van Egypte af tot aan de grote rivier, de rivier de Eufraat (Gen. 15:18, 26:3). Ook zei Hij dat dit bezit tot in eeuwigheid zou zijn (Gen. 13:15, 17:7 en 2 Kron. 20:7). Deze grootse belofte is tot op heden nooit vervuld. Israël is wel in het bezit van het land Kanaän geweest, maar nooit had het de omvang en was het zo langdurig als de belofte aangeeft. Het was alleen tijdens de regering van Salomo dat de grenzen van Israëls rijk zich uitstrekten tot de Eufraat. Maar die heerlijkheid was van zo korte duur dat de profeet Jesaja (in 63:17) in een aandoenlijk smeekgebed uitroept: “Keer terug omwille van Uw dienaren, de stammen van Uw eigendom. Slechts korte tijd heeft Uw heilig volk het in bezit gehad!”

Hieruit blijkt dat de belofte waarbij aan Israël het erfelijk bezit van Kanaän werd verzekerd nog niet vervuld is. Maar ooit zal ze vervuld worden, onder de regering van de ware Salomo, de beloofde Messias, de Koning van Israël. Dit zal gebeuren wanneer de Heer zal teruggekeerd zijn naar Zion en zal wonen in het midden van Jeruzalem. Dan zal de Heer zeggen: “Zie Ik zal naar Sion terugkeren en Ik zal midden in Jeruzalem wonen. Jeruzalem zal ‘stad van de waarheid’ genoemd worden, de berg van de Here van de legermachten ‘de heilige berg’.”

Dan zal de Heer zeggen: “Al zou het in die dagen wonderlijk zijn in de ogen van het overblijfsel van dit volk, zou het ook in Mijn ogen wonderlijk zijn? Zie, Ik ga Mijn volk verlossen uit het land waar de zon opkomt en uit het land waar de zon ondergaat. Ik zal hen hierheen brengen, zij zullen midden in Jeruzalem wonen. Zij zullen Mij tot een volk zijn, en Ik zal hun tot een God zijn, in waarheid en in gerechtigheid.” Zach. 8

Dit artikel is afkomstig uit het maandblad Hadderech van november 2018