Marjorie W.Eberlé-Gotlib
toespraak in 1970 in de Doopsgezinde Kerk te Rotterdam 

Reeds 1917 jaar vóór de geboorte van Jezus van Nazareth beloofde God aan Abraham, die de eerste Jood was, dat Hij hem zou zegenen. In Genesis 12:1-3 staat: “de Heer nu zei tot Abram: ga uit uw land en uw maagschap en uit uw vaders huis naar het land dat Ik u wijzen zal. Ik zal u tot een groot volk maken en u zegenen en uw naam groot maken, en gij zult tot een zegen zijn. Ik zal zegenen wie u zegenen en wie u vervloekt zal Ik vervloeken, en met u zullen alle geslachten gezegend worden”.  Na deze belofte sluit God een eeuwig verbond met Abram. In Genesis 15 lezen we: “Aan uw nageslacht zal Ik dit land geven, van de rivier van Egypte  - dat is de Nijl - tot de grote rivier, de Eufraat. Ik zal aan u en aan uw nageslacht het land waar gij als vreemdeling vertoeft, het ganse land Kanaän, tot een altoosdurende bezitting  geven en Ik zal hun tot een God zijn.”  Dit verbond van God sloot Hij met het joodse volk ruim 3900 jaar geleden. Een land met duidelijk omschreven grenzen geeft Hij hen tot een altoosdurende bezitting. 

Sinds zij het in bezit namen zijn de Joden twee keer uit dit land weggevoerd. De eerste deportatie  heeft plaats door Nebucadnezar in 606 voor Christus. Zeventig jaar later staat de koning der Perzen, Cyrus, toe dat het volk weer terugkeert naar hun beloofde land. Ze keren terug in een gebied dat in de macht van Meden en Perzen is. Later nemen de Grieken en Macedoniërs de onderdrukking van Israël over. Tenslotte nemen de Romeinen de bezetting in handen. Wij zijn dan aan het begin van de christelijke jaartelling gekomen. Gedurende al deze jaren bestond bij Israël een hunkering naar een vrij, nationaal bestaan, met een verwachting van een koning die deze vrijheid zou handhaven. De Nederlanders kennen dit verlangen ook; van 1940 tot 1945 was hun hoogste verlangen de Duitse bezetting kwijt te raken. Koningin Wilhelmina moest terugkeren om aan hun nationaal bestaan, het Koninkrijk der Nederlanden, weer gestalte te geven. Vandaar de leuze “worteltje boven” - weet u ’t nog? Ook bij de profeten leeft de verwachting van een koning, de boeken Daniël, Haggai, Zacharjah, Maleachi, Ezra en Nechemjah staan er vol van. Zij werden op hun beurt geïnspireerd door hun voorgangers Jesaja en Jeremia.

Die hunkering naar bevrijding gaat in het nieuwe testament door; in Lucas 2:25 verwacht Simeon licht en heil. We lezen dat  hij de vertroosting van Israël verwachtte. Wat bedoelt hij hiermee? In Jesaja 49 zegt God: “Gij zijt mijn knecht Israël, in wien Ik mij zal verheerlijken. Ik stel u tot een licht der volken”.  Simeon moet het kind Jezus in de armen nemen en God loven. Nu is hij vrij en kan in vrede, sjalom, gaan - immers God hield zijn woord. Met zijn ogen ziet Simeon het heil dat voor alle volken is: Licht tot openbaring voor de heidenen en heerlijkheid voor uw volk Israël. Met het woord ‘heidenen’ bedoelt de bijbel altijd de niet-joodse mensen. Tot de tijd van Jezus was God alleen de Vader van het joodse volk; de niet-joodse mensen dienden andere goden. In Efeze 2 lezen we hoe Paulus hen beschrijft: “Bedenk daarom dat gij vroeger heidenen waart, dat ge te dien tijde zonder Christus waart, uitgesloten van het burgerrecht Israëls en vreemd aan de verbonden der belofte, zonder hoop en zonder God in de wereld. Maar thans in de Messias Jezus zijt gij, die eertijds veraf waart, dichtbij gekomen”.  

Hoe veraf waren de Nederlanders toen Paulus dit schreef? Zij aanbaden Wodan en Donar en andere heidense afgoden. Heidenen mochten op Gods voorschrift niet in de tempel te Jeruzalem komen. Een niet-Jood mocht er geen voet zetten. Daarom beschrijft Paulus ze als veraf, ze hadden geen deel aan de verbonden die God met Israël sloot via Abram, Isaäc en Jacob. Ze waren vreemden, hadden geen rechten die hen, zoals het joodse volk, het burgerrecht van Gods volk gaven. Er stond een muur tussen niet-Jood en Jood. In Israël is een plaat opgegraven die op deze tussenmuur bevestigd was. Want deze tussenmuur waar Paulus in Efeze van spreekt, bestond letterlijk en de niet-Joden uit zijn dagen kenden die muur goed. Ze vormde een afscheiding tussen de voorhof der heidenen en de tempel zelf. Op die opgegraven plaat staat een Griekse inscriptie waarin wordt aangegeven dat het niet-Joden verboden is - op straffe des doods - de tempel te betreden. Toch staat sinds Abram de belofte voor niet-Joden vast: met Abram zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden.

En daar staat dan Simeon met die belofte in zijn armen. Zijn ogen zien het heil. Licht tot openbaring voor de heidenen; ook zij zullen voortaan door deze Jezus toegang tot de God van Israël hebben. Paulus zegt het zo mooi: ze krijgen ook deel aan de verbonden en beloften voor Israël. Israëls koning Jezus wordt ook hun Koning. Israëls verlossing wordt ook hun verlossing. Samen zullen ze het beloofde vrederijk tegemoet gaan. Alles wat Israël al duizenden jaren aan verwachting kent wordt nu ook hun verwachting. De troost die Israël put uit een God die eeuwig trouw blijft, wordt ook hun troost. Tegelijkertijd houdt dit in dat alles wat Israël nu overkomt, ook een zaak van de heiden-christenen geworden is.

Vele zijn de tekenen van Gods trouw aan Israël, o.a. de belofte in Jeremia 32:43,44. Deze zegt dat na alle rampspoed die over Israël gebracht is, ook alle heil over hen gebracht zal worden: “Er zullen akkers gekocht worden in dit land waarvan gij zegt: een wildernis is het, zonder mens en dier, het is in de macht der Chaldeeën gegeven; akkers zal men voor geld kopen en koopbrieven schrijven, deze verzegelen en door getuigen doen bekrachtigen in het land van Benjamin, in de omstreken van Jeruzalem, in de steden van Juda, van het
Gebergte, van de Laagte en van het Zuiderland; want Ik zal in hun lot een keer brengen, luidt het woord des Heren”. 

Wanneer u vandaag naar Israël reist, kunt u in het gebouw van het Joods Nationaal Fonds koopakten zien liggen van stukken grond die wildernis waren, zonder mens of dier, moerassen, stenen, dat was alles wat er was. Ze lagen in de door Jeremia genoemde streken en sinds het begin van de vorige eeuw heeft het joodse volk tot 1948 meter voor meter hun bloedeigen door God geschonken land teruggekocht. De koopakten zijn door getuigen verzegeld en de grond werd na veel moeizaam ploeteren en ten koste van veel jonge mensenlevens weer vruchtbaar gemaakt.

 Elk ander volk op deze wereld veroverde grondgebied, betaalde er niet voor en profiteerde ervan. Alles wat Israël overkomt is nu ook uw zaak geworden; deze werkelijkheid geworden belofte uit Jeremia ook. Want als God een eeuwigdurende belofte geeft duurt die ook eeuwig! Zoals Simeon de vlees geworden belofte in zijn armen houdt en zijn ogen het beloofde heil voor Israël en de heidenen zien, zo is elke levende Jood voor u het tastbare bewijs dat God nog steeds trouw is aan zijn belofte.

De volken hebben steeds gemeend deze trouw van God te moeten uitroeien door de Joden te overheersen, overmeesteren en ze te vernietigen. Hitler alleen heeft bijna de helft van de toen levende Joden vermoord. Rusland houdt er nog drie miljoen vast en behandelt deze als misdadigers. Rondom de staat Israël loeren de vijanden, dezelfde die al in de dagen der vaderen hun vijanden waren. Nog steeds is het joodse volk niet van de aardbodem verdwenen. Heel grote en machtige beschavingen zijn totaal verdwenen. Wat bleef over van de Farao’s en hun grote Egyptische beschaving? De pyramiden. Van de grote Griekse beschaving? De Akropolis. Van de Romeinse beschaving? De Titusboog.

Het joodse volk was er al die tijd ook bij. Het was nooit machtig, heeft geen grote beschaving gekend, veroverde nooit rijken, werd altijd vervolgd - maar het is er nog! Niet omdat het beter is dan andere volken, maar  omdat God zegt dat Hij het liefheeft en het eeuwige beloften van zijn trouw geeft. Die Hij ook volvoert voor het aangezicht van alle volkeren. U bent evenmin beter dan anderen, ook u  leeft alleen maar uit de beloften van trouw. Wat een troost dat God juist die falenden liefheeft. Hij helpt u, altijd is Hij te bereiken en steeds weer bedekt Hij uw falen, uw eigenliefde; nog steeds rekent Hij u in de Messias Jezus tot zijn kinderen.

Het is, ondanks dit licht dat is opgegaan, donker in deze wereld. Oorlogen, haat, onvrijheid, apartheid, honger. Is er wel licht? Wanneer wij de fout maken te menen dat in dit bestel het rijk van God al is gekomen, zijn wij uitzichtlozen. Maar wij hebben de belofte dat er een rijk zal komen waarin er geen dood, geen tranen, geen oorlogen en geen ziekten meer zullen zijn. Dat is geen vrome zoethouder, ook geen inbeelding of goedkope blijmakerij! Gebruik toch uw ogen. Zoals Simeon, die dankte dat zijn ogen het heil voor Israël en de volken hadden gezien. Hij zag de vervulling van de komst van de Heer, het aanvankelijke begin.

Wij zien vandaag de nog steeds met onze ogen waarneembare trouw van God. Kijk maar eens naar uw televisie en in uw krant. In de nieuwsberichten staat bijna elke dag Jeruzalem vermeld. En Israël. Dat is niet toevallig! In Zacharia 12 zegt God dat Hij Jeruzalem zal maken tot een schaal der bedwelming voor alle volken in het rond. Uw ogen zien voortdurend die volken: de Egyptenaren, de Syriërs, de Jordaniërs, de Libanezen of de Algerijnen, die allemaal hoogst opgewonden raken door die schaal der bedwelming. Dan zegt God in het volgende vers van Zacharia: “Ik zal Jeruzalem maken tot een lastige steen, die alle natiën moeten heffen”.  Hoeveel jaren is het nu al dat de Verenigde Naties met die lastige steen Israël en Jeruzalem worden geconfronteerd? Ze moeten hem heffen, of ze willen of niet. Ze zitten er danig mee in de maag. Profane geschiedenis wordt bij Israël gewijde geschiedenis.

Dát is licht; wel ander licht dan de mensen zich maken, maar daarom is het ook licht van een unieke God, die alles doet tegengesteld aan de mensen. De beloften voor ons allen werd al in de aanvang gegeven. In u, Abram zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden. Jezus neemt deze belofte over als hij tegen de Samaritaanse vrouw zegt: “de zaligheid is uit de Joden”.  Daarom mag ik u zeggen:

Wees niet bevreesd, ik verkondig u grote blijdschap; ook u is de Messias geboren, Uw ogen kunnen het heil ook zien.