Sara

Opgroeiend in een vrijzinnig gezin heeft mijn achternaam me altijd herinnerd aan mijn Joods-Hongaarse voorouders, en heb ik me daardoor altijd verbonden gevoeld met het jodendom en met Israël.

De verhalen over de familie in Boedapest, het levensverhaal van mijn grootvader, die tijdens de oorlog ondergedoken zat bij mijn grootmoeder, de verhalen over het verzet, het Joodse meisje waar mijn grootmoeder voor gezorgd had in de oorlog en die rond mijn vijftiende weer contact zocht met de familie, dit alles maakte indruk.

Met een humanistische vader en christelijke moeder vierden we als gezin op vrijdagavond sabbat, met het aansteken van de menora, het samen zingen van Taizé-liederen en gesprekken over politiek.
Het joods-christelijke denken dat wij meekregen stond voor ‘je herinneren’ en ‘kies dan het leven’, ‘meewerken aan een rechtvaardige wereld’, ‘heb je naasten lief als jezelf’, en ‘vanuit verwondering en dankbaarheid leven’. Maar het persoonlijke evangelie bleef ongrijpbaar.
In de boekenkast van mijn grootmoeder vond ik Corrie ten Boom en ‘Te Mogen Leven’ van Johanna-Ruth Dobschiner. Hier kwamen twee werelden samen, die beiden sterk tot mij spraken, het joodse en het christelijk geloof.
Als student ontdekte ik Abraham Heschel (God zoekt de mens), L’ Abri, Francis Schaeffer (He is there and He is not silent), C.S. Lewis en Etty Hillesum. En door Bijbelstudie met een christelijke student theologie en filosofie, leerde ik over de betrouwbaarheid van de Bijbel, en over apologetiek en dat het Evangelie intellectueel te verantwoorden is. Dat was altijd een groot onderwerp, mezelf te moeten verantwoorden naar de intellectuele omgeving. Begin twintig liet ik mij dopen binnen de kerk van de zevendedagsadventisten.
Desondanks liep ik vast in het zoeken naar de juiste theologische bril, me niet per se thuis voelend bij de verschillende kerken die ik bezocht. Ik liet het geloof weer los, tot het punt dat het allemaal niet meer relevant leek, en het verfrissend was om alle zware existentiële worstelingen los te laten en gewoonweg te leven.

Na de geboorte van mijn oudste, sprak ik als vanzelf “Baruch Hashem Adonai”, dankbaar dat dat de eerste woorden waren, aangezien kort daarna bleek dat hij een beperking had: de dankbaarheid voor zijn leven overheerste.
Anderhalf jaar later bij de geboorte van mijn tweede zoon bleek ook hij een beperking te hebben, en waren zijn Hebreeuwse voornamen voor mij een houvast en herinnering aan Wie wij toebehoren.
Toen een vriendin van mij liet weten sabbat te gaan vieren, besefte ik dat ik dat voor mijn gezin ook wilde. Vandaaruit is mijn geloof weer gaan leven.

Nu vele jaren na mijn doop ben ik opnieuw uitgekomen bij Yeshua, en ervaar in Hem de vervulling van het gevoel van heimwee dat mij altijd vergezeld heeft.
Zo’n twintig jaar geleden studeerde ik een periode Pastoraal Werk aan de CHE. Ondanks dat het maar een korte tijd betrof, maakten de lessen Oude Testament en Hebreeuws bij de heer Siebesma indruk. Op de website van Hadderech las ik het afgelopen jaar af en toe artikelen. Het bleek dat Pieter Siebesma hier ook bij betrokken is; dan is het vast een betrouwbare beweging, dacht ik! Dat mevrouw Dobschiner een van de oprichters is van Hadderech raakt mij; ik kwam daar pas achter nadat ik mij had aangemeld.
Mijn lidmaatschap bij Hadderech is voor mij een nieuw begin. Het is in de eerste plaats een manier om Yeshua te volgen, alsook een manier om me te verbinden aan de kerk, en me te verdiepen in de Thora en Tenach en vandaaruit in het Nieuwe Testament.

Maar ten slotte zult u de HEER, uw God, weer zoeken, en Hem ook vinden, als u Hem met hart en ziel zoekt.

Deuteronomium 4:29

Dit artikel is afkomstig uit het maandblad Hadderech van maart 2024